twee externe adviseurs rapporteerden dat het hoge land matig gewas opleverde. Dat bleef onder alle omstandigheden droog. Dan waren er landerijen die slechts met een dun laagje water onderliepen. Hier zat men altijd met schade door ganzen, terwijl het gewas er het slechtste was. Alleen het lage land stond goed onder water en dat leverde het beste grasgewas op. Alles overziende had eigenlijk maar één perceel echt nadeel ondervonden van het droog houden gedurende de winter, hoewel er op de lage hooilanden wel meer onkruid was opgekomen. Opgemerkt werd tenslotte dat de inundatie qua bemesting vroeger wellicht meer had opgeleverd. Het water in de oude Hondsbosschevaart was namelijk behoorlijk modderig, maar in de jaren twintig van de 19l eeuw had men die verbreed en verdiept en opgenomen in het Noord- Hollands Kanaal. Het kanaalwater was veel schraler en ook nog behoorlijk brak doordat er via de sluizen in Den Helder veel zeewater binnenkwam. De rapporteurs stelden tenslotte dat iedereen al aan de nieuwe situatie gewend was en van een voldongen feit kon worden gesproken. Adviseur Peeck uit Schoorl nam een afwijkend standpunt in. Hij beschouwde de inundatie als een recht. De ingelanden hadden hun hooiland gekocht met dit recht. Het land moest dus weer onder, maar niet langer met het brakke kanaalwater. Het kostte burgemeester en poldervoorzitter S.C.S. Holland grote moeite om de eenheid onder de ingelanden te bewaren. Tenslotte verlengde men de proefneming met vier jaar. In 1860 moest dan de beslissing vallen, maar in verband met de voor de deur staande reglementering van de Bergense polders werd besloten de kwestie nog even te laten rusten. Op de eerste de beste vergadering van de ingelanden na het aantreden van het nieuwe bestuur van juni 1861 werd bij meerderheid van stemmen besloten de polder definitief 's winters droog te houden. Helemaal gedaan was het hiermee nog niet, want J. Leijen en een medestander klaagden het volgend voorjaar hevig over de overstemming en onteigening van vroegere regten van onder ivater zettenZij stelden dat hun land voorheen het vruchtbaarste van de hele polder was, nooit mest nodig had en zij het voor veel geld hadden gekocht. Het dreigde echter het allerslechtste land te worden. Dat in verband met het algemeen belang tot het stoppen met de jaarlijkse inundatie was besloten, kon Leijen billijken. Maar dan moest degene die nadeel leed wel schadeloos worden gesteld. Hij dacht daarbij aan vrijstelling van polderlasten. Hier ging men echter niet op in en Leijen cum suis berustten in hun verlies. De omgeving van Bergen bleef voortaan zomer en winter droog. Besluit: in groter verband Polderfusies bleven een regelmatig terugkerend onderwerp in de Bergense poldergeschiedenis. In 1S88 leek het er even op dat de twee Rekerpolders zouden fuseren. Dat jaar zocht de Noorder-Reker- en Mangelpolder contact met de aangrenzende Zuider- en Midden-Rekerpolder. Reden was de slechte staat van de wipmolen in de Noorder-Rekerpolder. De poldermeesters van de Zuider-Rekerpolder hadden eerst wel oren naar het voorstel omdat het allicht een kostenbesparing kon opleveren. Een onderzoek naar de waterstanden wees uit dat combinatie goed mogelijk was. Men kon het echter niet eens worden over de door de Noorder-Rekerpolder te betalen vergoeding en in december 18S8 werd het hele fusieplan afgeblazen. Natuurlijk lag bij de bouw van het gemeenschappelijke gemaal van de Oudburgerpolder, de Zuurvenspoldcr, de Noorder-Reker- en Mangelpolder en de Zuider- en Midden-Rekerpolder in 1930 fusie van deze vier polders voor de hand. Dat is ook even aan de orde geweest. Men koos echter toch voor een samenwerkingsverband waarin iedere polder zijn zelfstandigheid behield. Na de oorlog begon de provincie iets actiever op te treden. In 1946 presenteerden GS een nota over de vereenvoudiging van de waterschapsorganisatie. In deze nota werd fusie voorgesteld van polders met gemeenschappelijke belangen, bijvoorbeeld qua bemaling. Provinciale Staten stemden met dit uitgangspunt in en nodigden GS uit met concrete voorstellen te komen. Zes jaar later, in 1952, stelde de hoofdingenieur-directeur van Provinciale Waterstaat C. Krijn fusie van de Bergense polders voor. Ze werkten toch al nauw samen in de Vereeniging van Polders en Oningepolderde Landen en die kon de taken van de polderbesturen gcmak-kclijk overnemen. De voorzitter van de Vereeniging, J.A. Ranzijn, voelde veel voor het plan van Krijn. Hij wees onder andere op de grote besparing op de bestuurs- en administratiekosten die fusie zou opleveren. Hi] kreeg echter nauwelijks steun. Krijn werd uiteindelijk geschreven dat het behoud van de zelfstandigheid op hoge prijs werd gesteld. Verder nam men een afwachtende houding aan. Ook Krijn liet de kwestie rusten. Het resultaat was dat alles bij het oude bleef. Aan het begin van de jaren zestig zette de provincie meer druk op de ketel. Noord-Holland telde in 1961 nog altijd 24" waterschappen en het stond buiten kijf dat het overgrote deel niet over de financiële armslag en de kennis beschikte om tegemoet te komen aan de eisen die de moderne samenleving

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2006 | | pagina 26