ALLE WINTERS ONDER WAETTER
molenaar weer aan de slag. In de polders van
Schoorl en Limmen ging het precies zo. Deze
winterinundatie had diverse voordelen.
Allereerst zette zich op de landerijen een
vruchtbaar laagje slib af. Dit vormde een
goede bemesting. In de Schoorlse
Aagtdorperpolder wordt verder in 1735
opgegeven dat men door de inundatie hoopte
'...de mollen en ander ongedierte te
ruineren'. Ten derde kon de molenaar 's
winters naar ander werk omzien en dit
maakte het weer mogelijk zijn loon te
drukken.
In de Zuurvenspoldcr stopte men in
1669 met de winterinundatie. Dat jaar
besloten de ingelanden de polder zoveel
mogelijk droog te houden. Wegens het extra
werk verhoogde men het loon van de
molenaar van 60 naar 66 gulden. In de
Zuider-Rekerpolder stelden de
molenmeesters en ingelanden in januari 1667
een winterpeil vast. Als dit was bereikt,
moest de molenaar malen. Twee jaar later
besloot men echter weer tot inundatie. Dit
was kennelijk ook niet naar genoegen, want
in 1671 kreeg de molenaar opdracht het hele
jaar door te werken. Reageerde hij niet vlot
als er wind was en het water hoog stond, dan
kon hij rekenen op een boete van anderhalve
gulden. Hier stond wel weer een
loonsverhoging van 10 gulden naar 70 gulden
per jaar wegens het extra werk tegenover. In
de herfst van 1706 probeerde men het toch
opnieuw een keertje met inundatie. Drie jaar
later, in 1709, volgde het definitieve besluit
de Zuider-Rekerpolder droog tc houden
'...sonder water op lant te laten lopen'.
De Midden-Rekerpolder stond tot 1784
zonder discussie 's winters blank. In het
genoemde jaar verzochten de ingelanden uit
Koedijk hiermee te stoppen. De ingelanden
uit Bergen dachten er anders over, maar
trokken aan het kortste einde. Bij
meerderheid van stemmen werd namelijk
besloten een proef te doen met het gedurig
droog houden van de polder gedurende
maximaal drie jaar. De molenaar kreeg er 10
gulden bij. Het experiment pakte kennelijk
niet goed uit aangezien de molenaar in 1785
zijn toelage al niet meer kreeg. In 1788 blijkt
duidelijk dat men weer tot de oude praktijk
was teruggekeerd. In januari van dat jaar
besloten de ingelanden namelijk dat de
molenaar pas begin maart zeeven weeken
voor primo may') moest beginnen met malen.
Toen de Midden-Rekerpolder in 1802
met de naburige Zuider-Rekerpolder
fuseerde, vormde de inundatie natuurlijk een
punt van discussie. Men regelde het door
middel van het afdammen van enkele slootjes
zo dat de molen 's winters alleen de Zuider-
Rekerpolder bemaalde. Als vanouds moest
de molenaar zeven weken voor de eerste mei
beginnen met het droogmaken van de
Midden-Rekerpolder. Zat men in de Zuider-
Rekerpolder dan ook met veel water door
bijvoorbeeld aanhoudende regen, dan diende
hij beide polders dag om dag te bemalen. In
januari 1816 werd in aanvulling hierop nog
bepaald dat de Midden-Rekerpolder niet
eerder dan 1 november blank mocht worden
gezet en in 1832 besloot men dat de molenaar
op 1 maart moest gaan malen. Dit is het
allerlaatste wat we over de inundatie van de
Midden-Rekerpolder gedurende de
wintermaanden vernemen. Het is helaas
onduidelijk wanneer men er precies mee is
gestopt.
In de Noorder-Rekerpoldcr ging men
eveneens tot ver in de 19' eeuw met de
winterinundatie door. Weliswaar besloten de
ingelanden in januari 1641 'dat men dijen
selven [polder] droch houwen soo en
moochgen lijck ijs en dat nijen mant het
water sel in loeppen...swijnterdach...\ maar
hier kwamen zij naderhand op terug. Aan het
einde van de jaren dertig van de 19' eeuw
blijkt namelijk dat men vanouds de polder
van eind november tot begin april blank
zette. In 1840 kwamen er echter protesten
tegen deze praktijk. De lage hooilanden
profiteerden weliswaar van de afzetting van
slik gedurende de inundatie, maar voor het
bouwland leverde het alleen maar nadelen
op. Onder de tegenstanders bevond zich de
molenmeester Cornelis Schouten. Hij gaf in
het najaar van 1840 zelfs eigenmachtig
opdracht de al geopende duikers langs het
Noord-Hollands Kanaal weer te sluiten.
Schouten klaagde ook bij GS. Die gaven in
maart 1841 te kennen dat het geschil hen niet
aanging. Zeven jaar later kaartte Schouten de
inundatie opnieuw bij hogerhand aan, nu bij
de Staatsraad-Gouverneur. In het betreffende
verzoekschrift wees hij op schade aangericht
door rotganzen die in de plas en dras staande
polder neerstreken, de groei van onkruid als
biezen en riet en het feit dat pas laat in het
voorjaar het vee de wei in kon.
De spanningen onder de ingelanden
liepen hoog op. In 1852 werd echter toch een
compromis bereikt. Men besloot toen de
polder voor een periode van vier jaar droog
te houden. Tijdens de hele proef bleven
dezelfde poldermeesters aan. Zij moesten de
toestand van de landerijen aandachtig volgen.
De twee poldermeesters werden hierbij
geassisteerd door de heren J. Henncman uit
Heiloo en J. Peeck uit Schoorl. Na het
aflopen van de proef vond in november 1856
een buitengewone vergadering van de
ingelanden plaats. De molenmeesters en hun