ALLE WINTERS ONDER WAETTER
Oudburger molen na
de brand van 6 mei 1955.
(Foto Alkmaarsche Courant)
Molenaar Pepping van de
Oamlandermolen in 1987 bij het
door hem vervaardigde model
van 'de kleine watermolen'.
(Foto collectie Piet Moog)
Zuurvensmolen. De eerstgenoemde was nog
in redelijke staat, maar de tweede een
bouwval; de vijzel was onbruikbaar, het
rietdek erg slecht, het lattcnwerk van de
wieken en de zeilen ontbraken en zelfs de
betimmering was uitgebroken. Desondanks
besloten de ingelanden tot reparatie van
beide molens. Het werk werd uitgevoerd
door W. Moejes voor een som van bijna
9.000 gulden. De omstandigheden waaronder
Moejes moest werken waren moeilijk. Er
werd zelfs een 'collecte' van aardappelen,
boter, peulvruchten en koren onder de
ingelanden gehouden ten behoeve van de
arbeiders.
Moejes bracht ook de molen van de
Damlandcrpolder weer in maal vaardige staat.
Dit tegen het advies van de voorzitter, die
wees op de hoge kosten. Bovendien werd de
windvang van de molen belemmerd door de
bebouwing van Bergen. De ingelanden
besloten echter anders. De rekening van
Moejes bedroeg meer dan 2.500 gulden,
tweeëneenhalf keer het begrote bedrag. In de
Sluispolder haalde men eveneens Moejes
erbij. Bovendien kreeg het bestuur een
verzoek om hulp uit de aangrenzende
Eendrachtspolder. Daar kon men niet meer
op een oude molen terugvallen en er werd
verzocht water op de Sluispolder te mogen
lozen. In ruil betaalde de Eendrachtspolder
éénderde van de kosten van het opknappen
19
van de Sluismolen, die in totaal uitkwamen
op 2.100 gulden.
Na het einde van de oorlog besloten de 5
vier qua bemaling gecombineerde polders de 3
molens bij hevige regenval te blijven
gebruiken en wel zolang dat zonder kosten te 0
maken ging. In het vroege voorjaar van 1948 3
brak de vijzel van de Oudburgermolen. Die z
werd daarna snel aan de gemeente
teruggegeven. De Zuurvensmolen ging, zoals
in de aanhef van dit artikel vermeld, op 15
juli 1949 na blikseminslag verloren. Zes jaar
later was het ook met de Oudburgermolen
gedaan. Reeds in 1951 had de Vereniging De
Hollandschc Molen gewaarschuwd dat de
molen tot speelplaats van de jeugd was
geworden. Tot afdoende maatregelen leidde
dit niet. Op vrijdagmiddag 6 mei 1955 brak
er brand uit nadat drie kinderen om de
molen liggend riet hadden aangestoken. De
brandweer van Bergen rukte onmiddellijk
uit, maar kon de grote motorspuit niet bij de
enkele honderden meters van de weg gelegen
molen krijgen. Tijdens het blussen kwamen
ook nog geweer- en mitrailleurpatronen tot
ontploffing. Ze waren achtergebleven in een
slecht opgeruimd munitiedepot van het
verzet, dat tijdens de oorlog in de molen was
verstopt. Een brandweerman werd door een
kogel in het been geraakt. De commandant
gaf direct order dekking te zoeken. Na
ongeveer 20 minuten gingen de spuitgasten
weer aan de slag. Toen was er echter geen
redden meer aan.
Gelukkig bleven de molens van de
Damlandcrpolder, de Philisteinse Polder en
de Sluispolder wel bewaard. De elektrische
aandrijving in de Philisteinse molen werd in
1949-1950 totaal vernieuwd. Overwogen was
ook de bouw van een klein elektrisch gemaal.
Men besloot echter de molen maalvaardig te
houden omdat dan De Hollandschc Molen
bereid was een stevig renteloos voorschot te
verstrekken. In 1959 vond de molenaar een
betere behuizing en verliet de molen. De
polder zette hem vervolgens te huur als
vakantiehuisje. De bediening van de
elektrisch aandrijving werd in verband
hiermee geautomatiseerd. Van windbemaling
was verder geen sprake meer.
In de Damlanderpoldcr werd na de
oorlog ook de windbemaling nog enige tijd
volgehouden. Dit vooral door toedoen van
de nieuwe molenaar Pepping, die graag met
de molen werkte. Bovendien bleek de
waterstand beter in de hand te houden bij
malen op windkracht. In mei 1948 kreeg
Pepping echter opdracht alleen nog met de
motor te werken vanwege de hoge kosten
van het molenonderhoud. Twee jaar latei-
bleken grote reparaties aan de tandwielen, de