-i r - i.j* en waterlopen in de zogenaamde oningepolderdc landen. Dit waren de gronden aan de voet van de duinen die niet in poldervcrband waren opgenomen omdat ze zo hoog lagen dat bemaling door een molen niet nodig was. Ook beheerde het dorp enkele waterlopen tussen de polders waardoor de duinval werd afgevoerd. Het beheer van veel wegen en bruggen was eveneens een zaak van het dorp. Tenslotte regelde dit de inning van de omslagen voor de grote Hoogheemraadschappen: de Uitwaterende Sluizen en de Hondsbosschc en Duinen tot Petten. De Frans-Bataafse periode (1795-1813) en de instelling van het Koninkrijk onder Willem I bracht in de hele gang van zaken geen verandering. In de eerste helft van de 19c eeuw traden Burgemeester en Wethouders (B en W) als dijkgraaf en heemraden op. Zij gingen ook op oude voet verder met het beheer van de oningepolderdc landen en de helmbeplanting onder de naam van Ingelandsbestuur van Bergen. Vooral de in 1852 benoemde burgemeester S.C.S. Holland bemoeide zich actief met de polders in de gemeente. Hij zat persoonlijk de vergaderingen van molenmeesters en ingelanden voor en stelde orde op zaken in de Zuurvenspolder, waar voordien zelfs geen notulen van de vergaderingen werden gemaakt. Pas na Thorbeckes grondwet van 1848 kwam er verandering in de situatie. Met die nieuwe en vooruitstrevende grondwet was de oude, regelrecht uit de Middeleeuwen stammende, waterschapsorganisatie totaal achterhaald. Thorbecke legde dan ook de basis voor hervorming door duidelijk te bepalen dat het provinciaal bestuur bevoegd was waterschappen in te stellen, op te heffen en te reorganiseren. De grondwet werd nader uitgewerkt in allerlei wetgeving, waaronder de Gemeentewet van 1851. In die wet werd geen gewag meer gemaakt van een bevoegdheid van gemeenten om waterstaatstaken uit te voeren of omslagen ten behoeve van waterschappen te innen. In Bergen moest dus hoe dan ook wat gebeuren. Het initiatief lag echter bij de provincie. In afwachting van richtlijnen uit Haarlem bleven B en W van Bergen voorlopig als voorheen doorgaan. Gedeputeerde Staten (GS) zaten ondertussen niet stil en bereidden de modernisering van het waterschapsbestel voor. De doelen van het provinciale beleid waren scheiding van gemeente- en waterschapsbesturen, democratisering en een transparant financieel beheer. De basis werd in 1854 gelegd met het algemeen reglement van bestuur voor de waterschappen in Noord-Holland. Vervolgens begonnen GS met het opstellen van bijzondere bestuursreglementen voor de honderden waterschappen in de provincie, een werk dat ettelijke decennia in beslag nam. In 1860 stelden Provinciale Staten een bijzonder reglement van bestuur vast voor de zogenaamde Vereeniging van Polders en Oningepolderde Landen onder Bergen. Deze Vereeniging nam alle zojuist genoemde taken van de gemeente over. Verder kregen de polders stuk voor stuk een eigen bestuur bestaande uit drie door de ingelanden te kiezen poldermeesters waarvan er een als voorzitter optrad. Jaarlijks trad één poldermeester af. Enige uitzondering op deze regel was, zoals eerder genoemd, de Sluispolder met vier poldermeesters. De zeven poldervoorzitters vormden met twee door de ingelanden van de oningepolderdc landen gekozen leden het algemeen bestuur van de Vereeniging. Deze kende ook nog een dagelijks bestuur, bestaande uit een voorzitter en vier leden, waarvan een lid namens de oningepolderde landen. De kosten van de Vereeniging werden over alle polders en de oningepolderdc landen omgeslagen. Daarnaast had iedere polder zijn eigen omslag om het onderhoud van de molen en andere polderwerken te financieren. Het bijzonder reglement trad in januari 1861 in werking. Toen was de eeuwenoude rol van het gemeentebestuur in de polders voorgoed uitgespeeld. Poldermolens Dit artikel opende met een gedichtje over de molen van de Zuurvenspolder. In het vers van poldervoorzittcr Ranzijn klinkt duidelijk gevoel voor de monumentale waarde van de molen in het open landschap rond Bergen door. Bedacht moet hierbij wel worden dat de Zuurvensmolen in 1930 door een elektrisch gemaal was vervangen. Het afbranden van de molen had dus voor de polder geen vervelende effecten, wateroverlast viel niet te verwachten en de omslag hoefde niet omhoog. Integendeel, de polder beurde nog 900 gulden van de verzekering. In een dergelijke situatie is het natuurlijk gemakkelijk om door een roze bril naar de poldermolen te kijken. De voorgangers van Ranzijn konden zich een dergelijke luxe niet permitteren. De molen was gewoon een onmisbaar werktuig, dat nog erg duur was ook. Zoals gezegd stonden er reeds voor 1550 de nodige poldermolens in de omgeving van Bergen. Het betrof steeds wipmolens. Uit het beschikbare kaartmateriaal en archieven valt

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2006 | | pagina 14