Bestuur en financiën in de 17' en 18c eeuw
De inrichting van een polder en het verdere beheer vereisten
voortdurend toezicht. Hiertoe wezen de ingelanden uit hun
midden enkele molenmeesters aan. We zijn ze in de
Rekerpolder al tegengekomen. De molenmeesters waren
belast met het dagelijks bestuur. Iedere polder had twee
molenmeesters. Enige uitzondering op deze regel was de
Sluispolder. Daar waren vier molenmeesters, twee uit de
ingelanden van Bergen en twee uit die van Koedijk. Overal
bleven zij een jaar in functie. In januari/februari legden de
molenmeesters op het raadhuis van Bergen rekening en
verantwoording af van hun financieel beheer. Hierbij waren
de ingelanden aanwezig en die stelden dan meteen twee
nieuwe poldermeesters aan. De bijeenkomst werd afgesloten
met een glas op polderkosten.
De nieuwe molenmeesters legden een eed af in handen
van de schout van Bergen. Deze functioneerde namelijk als
dijkgraaf. De schepenen van de heerlijkheid traden naast de
schout/dijkgraaf als heemraden op. Samen controleerden zij
tijdens de schouw of de ingelanden het riet en de
waterplanten netjes uit de sloten hadden verwijderd. Dit
moest regelmatig gebeuren om een goede afstroming van het
water in de polders naar de molen te verzekeren. Ook waren
schout en schepenen betrokken bij de vaststelling van de
polderkeuren of -verordeningen. Een en ander was geheel in
overeenstemming met het in 1456 nog eens door Filips de
Goede bevestigde oude Kennemerrecht. Het bepaalde dat:
onsen schout ende schepenenvan onsen dorpen in
Kennemerlandt ende Kennemergevolgh, milten genen die zij
daer toe nemen zullen, ende anders niemant, keuren ende
schouwen sullen moghen, elck in zijnen ban, alle sluysen,
sluys-tochten, wateringen, dijeken, dammen, innewegen ende
uytwegen...gelijck van oudts gewoonlijck is...
De grootste kostenpost was in iedere polder zonder twijfel de
molen. Een molen was een onderhoudsintensieve houten
constructie waaraan altijd wel iets mankeerde. De kosten van
het molenonderhoud en de andere polderwerken werden
omgeslagen over de landerijen. De hoogte van de omslag
stelden de ingelanden jaarlijks na de controle en sluiting van
de rekening vast. Sommige polders waren uitgesproken
'duur'. Tabel 1 geeft een indruk van de hoogte van de omslag
gedurende de 18' eeuw. Dan zijn er voor alle polders cijfers
beschikbaar met uitzondering van de kleine Mangelpolder
waarvan het archief geheel verloren is gegaan.
De in de tabel 1 gegeven gemiddelden maskeren de
bandbreedte waarin de omslag slingerde. Van jaar tot jaar kon
de omslag sterk verschillen, afhankelijk van de reparaties die
aan de molen en andere polderwerken uitgevoerd waren. In
tabel 2 wordt daarom de hoogste en laagste omslag in de
verschillende polders uit de 18c eeuw gegeven. Zowel
gemiddeld als absoluut zien de cijfers van de Damlander-, de
Midden-Reker- en de Zuider-Rekerpolder er het ongunstigst
uit. Dit valt eenvoudig te verklaren. Zij behoorden tot de
kleinste polders (zie tabel 3). De lasten drukten hier per
morgen dus het zwaarst. In de Zuider-Rcker- en Midden-
Rekerpolder moest bovendien in respectievelijk 1704 en 1765
de oude molen door een nieuwe worden vervangen. Van de
Damlandermolen werd in 1769 de complete waterloop,
wachtdeur en kap vernieuwd, kosten ruim 1.200 gulden. In
1771 liet men verder het rietdek geheel
vervangen en de molenconstructic
verstevigen met kruisverbanden. Dergelijke
projecten werkten gevoelig door in de
omslag van deze drie kleine polders. De
Noordcr-Rekerpolder ging daarentegen de
18e eeuw in met een prima, nog geen 20 jaar
oude molen. Daar had men namelijk in 1683
een nieuwe wipmolen laten bouwen. Geen
wonder dus dat de lasten in deze polder
gedurende de eerste helft van de 1SC eeuw erg
laag uitvielen.
Bij dit alles moet nog worden opgemerkt
dat in ieder geval in de Noorder-, de
Midden- en de Zuider-Rekerpolder, de
Philisteinse Polder, de Sluispolder en de
Zuurvenspoldcr onderscheid werd gemaakt
tussen ordinaris (gewone)- en extra-ordinaris
(buitengewone) lasten. De pachters betaalden
alleen de ordinaris of gewone kosten, de rest
werd door de landeigenaren opgebracht. De
nieuwe molen in de Zuider-Rekerpolder
kwam bijvoorbeeld geheel voor rekening van
de eigenaren. Zij betaalden drie jaar
achtereen een buitengewone omslag van vijf
gulden per morgen. De laatste keer dat we
een dergelijke verdeling van de omslag tussen
pachters en eigenaren tegenkomen is in 1720
en wel in de Midden-Rekerpolder. Het lijkt
erop dat daarna overal de gehele omslag
steeds door de pachters werd opgebracht.