MARJOLEIN MENALDA Museum Kranenburgh Jaap Mooy: 'Der Mensch braucht das Bild' Tentoonstelling: 4 juni t/m 18 september 2005 UJuseum Kranenburgh zal deze zomer bevolkt worden door de beelden, kastjes, schilderijen, tekeningen en collages die het veelzijdige oeuvre van schilder-tekenaar-beeldhouwer Jaap Mooy (Bergen 1915-1987 Bergen) vertegenwoordigen. De stukken zijn afkomstig uit de omvangrijke collectie van de Heerlense orthopedisch schoenenfabrikant Jacques Defauwcs, die goed bevriend was met Mooy. Defauwes is zich met een enorm enthousiasme blijven verdiepen in het werk van de kunste naar, dat in zijn huis in Heerlen een prachtige plaats heelt gekregen. De selectie van stukken uit deze bijzondere collectie, omvat de hele periode van Jaap Mooys werkzame leven. Dit werk, waarin regelmatig het mensbeeld opdoemt, wordt gekenmerkt door een grote eerlijkheid, rauwheid én poëzie, humor en bovenal diversiteit in stijlen en technieken. Extra aandacht zal worden geschonken aan de series late tekeningen van vrouwelijke naakten. In de vroege jaren liet autodidact Jaap Mooy zich inspireren door Hans Arp. Hij maakte fel gekleurde reliëfs met holle, bolle en vloeiende vormen, die verwijzen naar de natuur. In de oorlogsjaren werd hij in het kader van de Arbeitseinsatz tewerkgesteld bij het puinruimen van het gebombardeerde Bremcn. Deze ervaring tekende zijn verdere leven en zijn werk; hij zou zich altijd blijven opwerpen voor de slachtoffers en tegen de wereldlijke en kerkelijke machthebbers. Mooy schilderde aanvankelijk in een trant die verwant was aan het werk van de experi mentele groep dichters en schilders (de latere CoBrA-groep) zoals Corneille, Appel, maar vooral dorpsgenoot Lucebert. Ook maakte hij sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw vele aan het surrealisme en het dadaïsme verwante fotocollages en 'kijkkastjes': wonderlijke creaties, waarbij allerlei 'rotzooi' als veren, radertjes, wijzerplaten, horloges e.d. werden samenbracht. In 1956 ging Mooy over op het maken van sculpturen. Velen kennen hem van zijn zogenaamde 'schrootbeelden' (1956-1964). Hij bezocht daarvoor autosloperijen en de schrootbergen van de Hoogovens, die voor hem een enorme hoeveelheid nieuwe mogelijk heden boden. Het afval van de industrie en de consumptiemaatschappij laste hij aaneen tot imponerende, soms haast dreigende, constructies. Hiermee brak hij definitief met de academische traditie van het beeldhouwen. Ook maakte Mooy in de periode 1956-1965 reeksen tekeningen in inkt, die zijn beelden als het ware begeleiden. Vanaf 1965 onstond werk van een geheel andere aard: grote, koele, geometrische vormen, waarmee hij aansloot bij de nieuwe ontwikke lingen in de kunst van die periode. Het beeld dat in het Bergense Oranjeplantsoen staat is afkomstig uit een ingetogener periode in het oeuvre van Mooy, die zich in de jaren zeventig verdiepte in een gestileerde en elementaire abstractie. In de laatste jaren keerde Mooy weer terug naar het expressionisme en het figuratieve. Tijdens de tentoonstelling zal er een selectie met werken van de Bergense School te zien zijn.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2005 | | pagina 33