PETER TAMMES*
Anti-joodse maatregelen in Bergen tijdens de Duitse bezetting Deel 1
Dc joodse Bergenaar J. Hemelrijk schreef in zijn oorlogsherinneringen: 'Wat is lectuur toch bleek
bij elke werkelijkheid'. Maar zonder lectuur zal de herinnering aan de joodse inwoners en hun
noodlot vervagen. Het themanummer van de Bergense Kroniek in 1995 beschreef de historie van
Bergen 1940-1945 en haalde de jodenvervolging aan. Jan van Baar memoreerde in 2000 de joodse
slachtoffers. In het hierna volgende artikel zal uitgebreider worden ingegaan op de jodenvervolging
in Bergen. Dat gebeurt in twee delen. Het tweede deel, in het volgende nummer, beschrijft beknopt
de levenslopen van joden die tijdens de bezetting in Bergen woonden. Dit eerste deel geeft een
beschrijving van anti-joodse maatregelen die joodse Bergenaren troffen voordat zij Bergen moesten
verlaten in 1942. Reeds voor de Duitse bezetting werden Bergenaren geconfronteerd met de nood
van joden elders in Europa. Ook in Bergen verbleven namelijk joodse vluchtelingen.
Na de brandstichting in de Reichstag in februari 1933 en Hitiers overwinning bij de ver
kiezingen in maart, werd de situatie voor joden in Duitsland steeds nijpender. Velen vluchtten naar
Nederland. In 1930 telde Bergen 24 Israëlieten. Dit aantal steeg eind jaren dertig door de komst van
zo'n honderd gevluchte Duitse joodse kinderen naar het koloniehuis van het Amsterdams Burger
Weeshuis, het Zeehuis, en joodse vluchtelingen die onder meer verbleven in pension De Hacmstedc
en kindertehuis Bingo, Beemsterlaan 2. De meeste vluchtelingen werden vóór de bezetting naar
elders overgeplaatst. Hoewel in Bergen meer op de NSB werd gestemd dan landelijk, vonden er
ondanks deze tijdelijke toestroom van joden geen antisemitische incidenten plaats.
Anti-joodse maatregelen
Registratie joden
Eén van de noodlottige anti-joodse maatregelen betrof de
registratie van joden. De aanzet tot die registratie vond reeds
plaats in de eerste bezettingsmaanden. Zo gelastte burgemeester
H.D.A. van Reenen op bevel van de bezetter op 1 juli dat 'alle
niet-arische vreemdelingen, die tusschen 1 januari 1933 en
1 maart 1938 Duitsland hebben verlaten en thans hun woon- en
verblijfplaats hebben in de gemeente Bergen' zich aan te melden.
In diezelfde maand werden de radiotoestellen van deze joden in
beslag genomen.
Een aanmeldingsplicht voor alle joden in Nederland volgde
in januari 1941. De bezetter verplichtte met verordening 6/1941
personen van 'geheele of gedeeltelijke Joodschen bloede' zich
binnen één maand aan te melden. De burgemeesters waren door
de bezetter verantwoordelijk gesteld voor de uitvoering van deze
maatregel. Van Reenen maakte deze aanmeldingsplicht in Bergen
openbaar bekend op 6 februari 1941. De burgemeester diende
bovendien aanmeldingsformulieren beschikbaar te stellen en
moest op deze formulieren het aantal joodse grootouders en een
'jodenclassificatie' aangeven. In oktober 1940 had de bezetter
namelijk bekend gemaakt dat personen met drie of vier joodse
grootouders moesten worden aangemerkt als 'vol'joods. Per
sonen met twee joodse grootouders, die gehuwd waren met een
jood of die zelf lid waren van de Israëlitische kerk, dienden even
eens aangemerkt te worden als 'vol'joods. In principe waren de
anti-joodse maatregelen op deze joden gericht en liepen zij het
gevaar te worden gedeporteerd. Personen met twee joodse groot
ouders, die niet lid waren van dit kerkgenootschap of die waren
gehuwd met een 'ariër', werden beschouwd als 'halfjoods en per
sonen met één joodse grootouder als 'kwart'joods.
Ieder aangemeld persoon diende een aanmeldingsbewijs te
ontvangen waarvoor men leges moest betalen. Burgemeesters
dienden deze ontvangstbewijzen aan te vragen bij dc
Rijksinspectie voor de Bevolkingsregisters. Van Reenen bestelde
op 5 februari 1941 dertig aanmeldingsbewijzen. Blijkbaar had de
burgemeester geen goede inschatting van het aantal personen dat
zich zou aanmelden, want op 14 februari bestelde hij er twintig
aanmeldingsbewijzen bij en op 6 maart nog eens vijftien, in totaal
dus 65. Hij heeft deze bewijzen niet allemaal nodig gehad.
Op 15 maart stuurde hij 48 aanmeldingsformulieren op naar de
rijksinspectie. Op 21 maart verzond Van Reenen nog zes
nagekomen aanmeldingsformulieren. Een dag eerder schreef
Van Reenen aan Backer, de nieuw aangestelde NSB-commissaris
van Noord-Holland, dat '16 mannen, 20 vrouwen, 11 jongens
(tot en met 18 jaar) en 7 meisjes (tot en met 18 jaar)' zich hadden
aangemeld. In totaal zijn dit 54 Bergense inwoners van 'geheele
of gedeeltelijke Joodschen bloede'. Tevens schreef Van Reenen
hem dat er geen joodse verenigingen in Bergen bestonden.
Met deze registratie werd de grondslag gelegd voor de
economische en sociale isolering van joden. Hiertoe nam de
bezetter diverse maatregelen. In mei 1941 volgde bijvoorbeeld
een beperking voor de beroepsuitoefening voor joden in vrije
beroepen. Deze beperking trof de in Bergen wonende arts
Van Gelder en de specialist Hamburg. Maatregelen die de
Bergense joden troffen zullen hier nader worden beschreven.