Men is voornemens op W oensaag aen 4den Maart des jaars 1857des voormiddags te 10 urein de Herberg de Rustende Jager, te Bergen, in het openbaar, te verkooperu: N°. 1. Éen stuk allerbest WEILAND gelegen onder Bergen, in den Damlanderpold^rgenaamd Westerzcindgroot 1 bunder, 61 roeden, 90 ellen. 2. Een, DITO stuk, gelegen als voren genaamd Oosteriandgroot 2 bunders38 roeden60 ellen. jüe vorenstaande percelen kunnen dadelijk worden aanvaarde 3. Éen DITO stuk, gelegen als vorenin d,en Oudburgerpolaergenaamd Emelevengroot 69 roeden, 30 ellen. Verhuurd tot Kerstijd 1857. 4. Een stuk BOUWLAND, gelegen als voren, aan den Duinweg groot 29 roeden30 ellen. Verhuurd tot Kerstijd 1859. 5. Een voor 13 jaren geheel nieuw gebouwd BURGER WOONHUIS, met deszelfs ERVE, staande en gelegen aan den straatweg te Eg- mond aan Zeedadelijk te aanvaarden. Alles breeder bij billetten omschreven. Nadere informatiën zijn te bekomen bij den Notaris J. SCHOEHUIZEN te Alkmaar. lijk groot en gevarieerd aantal goederen. Drie weken lang zijn zeventien voerlieden bezig geweest om de lading te bergen en langs het Schulpslag naar de magazijnen van het Hof te vervoeren. Het (vermoe delijk in Livorno ingeladen) marmer was echter te zwaar, het was blijven liggen en in het zand weggezakt. De aannemer moest deze 'uyt strant werkendoor ze op houten plankieren te trekken en ze vervolgens op een of andere wijze naar het binnenland transporteren. Per blok werd gerekend met een prijs van 150 (marmer was kostbaar!), maar bij de eer ste aanbesteding kwam men niet verder dan 80. Uiteindelijk was Hendrik Mulder uit Alkmaar bereid het voor een minimumprijs van 50 te doen, al zouden daar nog wel de nodige extra kosten bovenop komen. Het zal na de veelom vattende berging eind 1775 opnieuw het nodige spektakel hebben gegeven. Onder het stabiele bewind van Enigenburgh en zijn opvolgers - eerst Laurens Modder, daarna Jan Hoeben - horen we niet meer zoveel over geldelijke perikelen. Althans, niet meer van de her bergier en zijn familie. Maar in de zomer van 1791 koos Agnes Wissink, de wedu we van Bernardus van Delden uit Amsterdam, voor enige tijd haar domici lie in De Rustende Jager. Zij meende van Marie Cabo te Bergen een bedrag van 108:14:08 tegoed te hebben voor gele verde kruidenierswaren. Marie ontkende voor de schepenbank echter ooit met deze vrouw 'genegotieerd' te hebben, en de eis werd niet-ontvankelijk verklaard. Zo nu en dan maken de bronnen melding van een heus incident in De Rustende Jager. Op 25 maart 1790 kwam Simon Wildeboer, van wie bekend was dat hij 'zig menigmaal verlooptin den drank' met een groepje vrienden vanuit het tuinhuis de gelagkamer binnen. Hij was van plan om nog naar Alkmaar te gaan en had al opdracht gegeven de rijtui gen in te spannen, toen hij een gezelschap passeerde dat daar om de gemeenschappe lijke haard zat. Wat de waard en zijn vrouw al vreesden, werd bewaarheid: Wildeboer vroeg de gasten op ruwe wijze naar hun herkomst, en voegde de bij hen zittende baljuw, Emanuel Johannes Daeij, een paar denigrerende woorden toe. 'Ondeugend baljuwtje!' riep hij, en 'Ondeugend dondertje!' Daeij vermaande hem: 'Ik waarschouw u nu voor de laatste reis!' (Het zal ook wel niet het eerste voorval tussen hen beiden zijn geweest.) Daarop repliceerde Wildeboer met een 'Loop na den blixem!' en verdween met zijn troep. Vanzelf-sprekend kon de hoogste juridische autoriteit van de Heerlijkheid dit niet over zijn kant laten gaan en hij daagde de onbesuisde drinke broer voor het gerecht. Een jaar lang sleepte de zaak zich voort, tot men de conclusie trok dat verzoening beter en wegens de oplopende proceskosten vooral ook goedkoper was. Wildeboer getuigde 'van dit zijn gedrag, een oprecht berouw en leetweesen'terwijl de baljuw verklaar de de ander te kennen, 'gekent nog gehouden te hebben dan voor een man van eer, staande ter goede naam en faam...Daarmee gaf Daeij in ieder geval blijk van een grootmoedigheid die in een kleine dorpsgemeenschap wel de beste houding zal zijn geweest. De geweezene Prins Eind 18' eeuw was De Rustende Jager al lang niet meer de enige kroeg van het dorp. Directe concurrent was de herberg, die op een steenworp afstand lag - de nog altijd bestaande Oude Prins. Hoewel dit etablissement tot in de 20' eeuw tevens boerderij is geweest, bood het met zijn stalruimten soms betere mogelijkheden voor reizigers dan het vanouds bekende logement De Rustende Jager. In de 18' eeuw werden verkopingen en aanbeste dingen gelijkelijk over beide herbergen verdeeld, het dorpsbestuur hield de maal tijd na de Bonnefaasschouw in juni in De Rustende Jager en die na de Lambertus- schouw in september in De Oude Prins. Of op den duur de politieke voorkeur een rol bij de keuze ging spelen, is niet bekend, maar het valt op dat er na het midden van de 18" eeuw, als het erfstad houderschap is gevestigd, vaak nadrukke lijk wordt gesproken van 'de Herbergh de Prins van Oranjen' (1764) of ook wel van 'De Oude Prins van Oranghien' (1759, 1784). Even opmerkelijk is het verdwijnen van de naam na de Bataafse Omwenteling van 1795. Al het jaar daarop wordt gesproken van 'de herberg alhier, alwaar de geweezene Prins (prins Willem V, red.) pleeg uit te hangenHet was op dat moment nog een soort stamkroeg van inwoners met orangistische sympathieën. Verschillende malen immers hadden de kastelein, Arie Cornelisz Oldcnburg, zijn collega Jan Hoeben van De Rustende Jager en timmermansknecht Jan Klaver daar halfdronken soldaten oranjeliederen horen zingen. De daarbij aanwezige 'bur ger' Van Nassau Woudenberg (de Heer van Bergen) en zijn gezelschap scheen daar wel tevreden mee te zijn. Een hou ding, die men de verre neef van Willem V natuurlijk niet al te zeer euvel kon dui- 5

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2003 | | pagina 7