als bij contante betaling. Daar een winter
voorraad brandstof een flinke investering
vereiste, werd door veel werkgevers een
brandstofvoorschot verstrekt dat in de
winter op het weekloon werd ingehou
den.
Voor het merendeel opereerden de
kolensjouwers als zwarte pieten. Over het
achterhoofd een jute zak, waarvan de
punten van de onderzijde in elkaar waren
gedrukt zodat er een soort puntmuts ont
stond. Veelal een leren vest aan en een
zwart hemd en dito broek. De mud kolen
op één der schouders.
Naast de gespecialiseerde oliehande
laar, de petrolieboer genoemd, zoals J.
Hartland aan de (Oude) Bergerweg die
vanaf 1926 Bergen van petroleum heeft
voorzien, nam ook een deel van de brand-
stoffenhandelaren huisbrandolie in haar
assortiment op. De gebroeders W.A. en
J.B. van den Bosch, zonen van een brand-
stoffenhandclaar uit De Rijp, verwierven
in 1937 het bedrijf van D. Dekker aan de
Kogcndijk. Het bedrijf van Den Das
werd overgenomen door Jb. Bult. Het
adresboek van 1937 vermeldt verder dat
naast P. C. Dekker ook D. Dekker (bri
ketten Dirk), C. Kaandorp (dove Kees)
aan de Leo Gestelweg en L. Kleverlaan
aan de Verlengde Geestweg brandstoffen-
handelaren zijn. Voorts Q. Snijders aan
de Zuidlaan 41 die zetbaas was voor de
Vereenigde Brandstoffenhandel uit
Alkmaar, in de volksmond 'de VB'
genoemd. Dit was weer een onderdeel
van de Steenkolen Handels Vereeniging
(SHV) te Utrecht.
In 1938 nam Evert Roekei de petro-
leumwijk van Hartland over. Uit het
adresboek van 1941 blijkt dat W. Schotten
aan de Kleine Dorpsstraat en E. Groene-
woud aan de Oude Bergerweg ook 'in de
olie' waren. B. Schaaper aan de Filarski-
weg wordt naast groentehandelaar ook
vermeld als brandstoffenhandelaar. C.P.
Bakker, Karei de Grootelaan 22 maakte
deel uit van Klcverlaans kolenhandel.
Intussen was ons land betrokken
geraakt bij de Tweede Wereldoorlog en
door de Duitsers bezet. De aanvoer van
kolen uit overzeese gebieden en uit Oost-
Europa was daardoor afgegrendeld.
Alleen op aanvoer uit de mijnen in het
door Duitsland beheerste gebied waren
we aangewezen. Echter voor de oorlogs
industrie ten behoeve van het Duitse leger
was de vraag naar kolen vergroot terwijl
de productie door gebrek aan mankracht
in de mijnen was verkleind. De distributie
van brandstoffen deed dan ook wederom
haar intrede. Naar gelang de oorlog
voortduurde zakte de toewijzing, niet
alleen van kolen doch ook van gas en
electriciteit. In de laatste, ook nog strenge
oorlogswinter 1944-'45, zelfs tot een dra
matisch niets. Alles wat brandbaar was,
tot oude schoenen toe, diende als warm
tebron en dan nog hoofdzakelijk voor het
bereiden van voedsel. Voor de bezetter
was wel brandstof beschikbaar zodat
menig Bergenaar, voorzover mogelijk,
zich vergreep aan deze voorraad die opge
slagen lag op een terrein aan de westzijde
langs de Turfweg. Bij de bevrijding op 5
mei 1945 was de behoefte aan brandstof,
gezien het jaargetijde, minimaal. De leve
ring van gas en electriciteit was spoedig
genormaliseerd, doch de distributie van
allerlei artikelen zoals verscheidene
levensmiddelen, kleding, schoeisel en ook
brandstoffen duurde nog voort. Wel
waren de rantsoenen beduidend hoger
dan in de bezettingstijd.
Uit het in 1955 uitgegeven adres
boekje blijkt dat de oliehandel van E. van
Roekei is opgeheven en Q. Snijders ver
vangen is door M. Bult die nu zetbaas is
aan de Zuidlaan. In 1956 wordt J. Weij-
ling hier de nieuwe zetbaas. Deze vesti
ging wordt in 1973 opgeheven.
Intussen maakte de olieconvector
furore en verdrong in veel gevallen de
kolenhaard. Hierdoor zakte de vraag naar
vaste brandstof drastisch en werd de
spoeling voor de daarin gespecialiseerde
handelaren dun. Doordat Bergen voor het
merendeel uit vrijstaande woningen
bestond was het niet moeilijk vanuit een
200 liter vat buitenshuis de convector te
voeden. Ook kwam de olie gestookte
centrale verwarming, aangesloten op
ondergrondse brandstoftanks van enkele
duizenden liters inhoud, voor een groter
publiek in zwang. Dit vroeg aanpassing
van de brandstoffenhandel die slechts met
de tankauto in de nieuwe behoeften kon
voorzien, hetgeen weer een tegenslag was
voor de kleine oliehandelaren.
Nauwelijks waren de brandstoffen
handel en de burger ingespeeld op de
nieuwe situatie toen in 1959 in Slochteren
een immens grote aardgasbel werd aange
boord. Met grote voortvarendheid werd
door het gehele land een gasdistributienet
aangelegd waarop Bergen in 1968 werd
aangesloten. De laatste kolenkachels en de
meeste olie gestookte verwarmingsappa
ratuur maakten plaats voor de gaskachel
in al haar verschijningsvormen. Deze klap
trof niet alleen de kolenboer, doch ook de
oliehandelaar.
Uit het laatste adresboekje van
Bergen van rond 1974 blijkt dan ook, dat
onder het hoofdstuk 'kolenhandel' slechts
de namen van de gebroeders Van den
Bosch en de firma Kleverlaan te vinden
zijn. Lopend door de Gouden Gids van
heden kan de kolenboer - op een enkeling
na in de kop van Noord-Holland - aan
het hoofdstuk 'verdwenen beroepen'
worden toegevoegd, een beroep waarvan
het hoogtepunt zo rond 1950 was gele-
gen.
Toch is berekend dat er nog genoeg
steenkool op aarde zal zijn voor minstens
200 jaar. Via nieuwe technologie zal deze
voorraad uitsluitend aan grootverbruikers
worden geleverd en ons bereiken als
'steenkolen per draad' ofwel electriciteit.
Voor levering aan kleinverbruikers via de
kolenboer, is na ongeveer 100 jaar het
doek gevallen.
Willem van den
Bosch en medewer
kers voor hun
Ford-V8 in 1970.
V.l.n.r. Willem van
den Bosch, Theo
Huisman, Wilhelmien
de Waard, Henk van
den Bosch en Wim
van den Bosch jr.
(Foto: collectie Piet
Mooij, Bergen NH)