die handelden in het dorpsbestuur in alge
mene zin, dus niet op het gebied van
armenzorg, wezenzorg en kerkelijke
zaken. De schout was het hoofd van het
gerecht en van de politie; hij trad in de
schepenbank op als openbaar aanklager.
Alle leden van deze raad waren gerefor
meerd.
Het nieuwe patriottisch dorpsbestuur,
municipaliteit genaamd, dat 29 maart
1796 door middel van stemming werd
gekozen, was veel minder uitgebreid van
samenstelling. Gekozen werden: Jan
Leijen (r.-k.) 59 stemmen, Gijsbert
Pietersz (r.-k.) 53 stemmen, Hendrik
Morsk (r.-k.) 53 stemmen, Cornelis Kager
(r.-k.) 50 stemmen en Arie Visser (gere
formeerd) 32 stemmen. Secretaris bleef
Joost Ivangh (gereformeerd). Uit deze
uitslag blijkt dat aan de gereformeerde
dominantie een einde was gemaakt.
De municipaliteit richtte zich natuur
lijk eerst op een geregelde overname van
de zaken van het oude bewind. Zo stond
tussen 1 maart en 10 april 1795 op zes van
de acht vergaderingen als belangrijkste of
als enige punt op de agenda dat de
'geweezen burgemeesteren en achtsluiden'
verslag moesten uitbrengen hoe de dorps
zaken ervoor stonden en rekening en ver
antwoording moesten afleggen over de
dorpsfinanciën. Uiteindelijk werd beslo
ten dat de voormalige burgemeesters G.K.
Tegel en D. Hoofd zo spoedig mogelijk
met een financieel overzicht moesten
komen. Of dit wel of niet gebeurde is
onduidelijk, want over de uitslag wordt in
de latere raadsvergaderingen niet meer
gerept. Plet kan zijn dat naar deze ter ver
antwoording geroepen burgemeesters
alvast een vooronderzoek werd ingesteld,
vooruitlopend op het op 14 april 1795
door de Provisionele Representanten van
Holland genomen besluit om 'de leden
van het vorig gouvernement' in beginsel
aansprakelijk te stellen voor de 'rampzali
ge staat' van zaken en hun 'schaêvergoe-
ding' op te leggen, 'zodra mogelijk op
hunne goederen te verhalen'.
In juni gelastten de Provisionele
Representanten de municipaliteit een eed
op de beginselen van de volkssoevereini
teit volgens de Rechten van de Mens en
Burger af te leggen. Behalve de leden van
de municipaliteit, moesten ook anderen
deze eed afleggen, en wel pastoor Van
Stavclcn, de collecteur Van Lienen, de
houtvester en strandvonder, kerk-, wees-,
en armenmeesters, vroedvrouw en bier-
stekcresse, bakkers en winkeliers, de
gerechtsbode, dienaar, veeschuttcrs, als
mede de molenmeesters van de polders.
Voor overtuigde oranjegezinden was dui
delijk geen plaats meer.
Ruim een jaar na de verkiezing van de
municipaliteit, vond op 10 april 1797 een
enigszins ongebruikelijke stemming
plaats. De kwestie was of de samenstel
ling van de municipaliteit zo moest blij
ven tot de financiële zaken waren gere
geld. Dit zou bij meerderheid van stem
men beslist worden. Degenen die vóór
het 'continueren van de municipaliteit zijn
wordt verzocht zich aan de Oostkant
van de gemeentelijke kerk te vervoegen
en degenen welke voor de verandering
van de tegenwoordige leden mogten geïn
clineerd zijn zich aan de Westkant
mogten vervoegen. Waarop bij alle pre
sente stemgereebtigen zich aan de
Oostkant van voornoemde kerk vervoeg
den. De leden van de municipaliteit kon
den dus hun werkzaamheden voortzetten.
Uit de boedel van het oude bewind
Van de Provisionele Volksrepresentanten
van Holland kwam op 16 maart 1795 bij
de municipaliteit de vraag binnen wie in
Bergen tot baljuw was aangesteld. De bal
juw is de ambtenaar die - anders dan dc
De kerk waar op 10 april 1797 de stemming
plaats vond. Alle stemgerechtigden stelden zich
aan de oostkant (de koorzijde) op ten teken dat
volgens hen de municipaliteit dezelfde samen
stelling kon behouden. (Penseel in grijs door
C. Pronk, 1730. Foto Gemeente Archief Alkmaar).
19