Nogmaals: Notwegen
Frits David Zeiler
In de Bergense Kroniek van mei 1995 (jaargang 2, nummer 1) stond een interessant artikel
van M.P. van de Graaf en H.J. Min over een typisch Noord-Hollands fenomeen: notwegen.
Bergen kent daarvan verschillende voorbeelden en zelfs méér dan men doorgaans denkt.
Maar ook vèr buiten de Heerlijkheid blijken ze voor te komen.
Noordduitse 'notweg', gefotografeerd in de
zomer van 1996 ten noorden van Lübeck foto
F.D. Zeiler).
In het archief van de Bergermeer bevin
den zich naast stukken over 'natte' water
staatsaangelegenheden als vaarten, dijken
en molens ook talloze papieren over de
wegen in de polder. Daaronder vielen de
Meerweg, sinds 1832 als Schulpweg aan
geduid en nu bekend als Bergerweg, en de
bochtige, nog altijd landelijke Groene-
weg. Langs deze hoofdwegen lagen tot
het begin van de 20e eeuw nauwelijks
boerderijen. Die vond men vooral langs
de Ringvaart, die als voornaamste ver
keersweg voor het vervoer van vee en
vrachtgoederen fungeerde. Wel bestonden
er landverbindingen tussen deze boeren
erven en de doorgaande wegen in de pol
der. Deze werden aangeduid als de Eerste
tot en met de Vierde Notweg.
Alle vier notwegen bestaan nog en
worden ook gebruikt, al is het niet duide
lijk of het huidige waterschap Het Lange
Rond er nog veel bemoeienis mee heeft.
- de Eerste Notweg loopt vanaf de
Bergerweg bij de voormalige tol (naast De
Batavier) langs de zogenaamde Doode
Vaart naar de daar gelegen boerderij,
genummerd Bergerweg 112.
- de tweede Notweg ligt in het verlengde
van het eerste stuk Groeneweg, gerekend
vanaf de Bergerweg, en maakt na onge
veer 300 meter een haakse hoek naar het
erf, aangeduid als Groeneweg 48.
- de Derde Notweg is het landelijke paad
je naast De Karperton, dat oorspronkelijk
moet hebben doorgelopen naar de verd
wenen boerderij bij De Vogelkooi op de
plaats van het tegenwoordige vliegveld.
- de Vierde Notweg tenslotte is de land
weg die vanaf de laatste hoek van de
Groeneweg naar de boerderij nummer 6
leidt. Deze notweg wordt door Van de
Graaf en Min met name genoemd. Het is
ook de enige weg die voor een deel op de
kadastrale minuut van 1832 voorkomt;
van de overige notwegen in de Berger-
meer is het tracé, geheel in overeenstem
ming met de toenmalige praktijk, alleen te
volgen door de erin gelegen dammen en
bruggen met elkaar te verbinden. Ze
waren letterlijk één met het land.
Plichten en rechten
Zo'n driekwart eeuw geleden hadden de
betreffende wegen waarschijnlijk al wat
meer het aanzicht van een echte landweg
gekregen. Maar ze werden nog wel ge
bruikt voor het oorspronkelijke doel, het
vervoer van 'veldvruchten' (landbouw
producten), die in de weidenrijke Berger-
meer wel voornamelijk uit hooi zullen
hebben bestaan. Het polderbestuur had
toezicht op gebruik en onderhoud van de
wegen en we mogen aannemen dat ze
eens in het jaar werden geïnspecteerd of
'geschouwd'. Dit geschiedde immers ook
met de dorpswegen en wel tijdens de
Bonefaasschouw in juni, een traditie die
tot ver in deze eeuw door de gemeente
raad in ere is gehouden. Hiermee voegt
het verschijnsel 'notweg' zich in het cong
lomeraat van lokale wegen, waarvoor
vanouds ook de lokale bestuurscolleges
verantwoordelijk waren.
Toch betrof het al in de 17e eeuw een
vrij onbekende variant van het oud-vader
landse wegenrecht, waarmee zelfs Hugo
de Groot niet helemaal raad wist. In zijn
Inleidinge tot de Hollandsche Rechts
geleerdheid merkt hij onder het hoofd
stuk 'Van veld-dienstbaarheden' onder
meer op:
7. Noodweg is een weg alleen te
gebruicken tot den oogst, tot een lijck ofte
andere noozakelickheid.
8. Alle de landen die niet uit en komen
op de heere-weg ofte buir-weg moeten bij
ons een noodweg hebben. (Volgt uitleg
over de begrippen 'herewegen' en 'buir-
wegen').
$11. Wanneer nu iemands land land niet
en komt aen een hereweg nochte aen de
buire-weg, zoo werd hem bij 't gerechte
een nood-weg gewezen daer door hij
naest ende ter minster schade kan komen
op de heere-weg.
$12. Die een nood-weg moet lijden is
onverbonden sijn land af te graven ende
te sluiten: maar ter nood verzocht moet
hij opening doen.
De Groot heeft hier duidelijk twee
begrippen onder één noemer geplaatst:
het recht van overpad en de voor het ver
voer van 'not' of 'oogst' aangewezen
tracé's. Het woord 'not' kent hij blijkbaar
niet; hij herleidt het tot het woord 'nood'
in de betekenis van 'noodzakelijkheid'.
Nu is het begrip zoals gezegd waar
schijnlijk typisch NoordHollands; anders
dan Bure- of Lijtwegen treffen we het
voornamelijk in Kennemerland, de
Zaanstreek en Waterland aan. Boeken-
oogen vermeldt in zijn Zaanse Volkstaal
(1897) tal van historische voorbeelden,
waaronder ook 'notslooten', die dezelfde
functie als de notwegen vervulden. Ook
heden ten dage treffen we er in andere
dorpen dan Bergen nog voorbeelden van
aan.
Een 'klassieke' notweg is te vinden in
Limmen. Daar ligt ten zuiden van de his
torische dorpskerk een complex tuinderij
en, dat nog altijd eigendom is van de
kerk. Het is nauwkeurig verdeeld in klei
ne kavels en op elk daarvan staat een paal
tje met de naam van de betreffende pach
ter. Ieder jaar in december wordt dit ker-
keland geschouwd en moeten de gebrui
kers hun percelen, de greppels ('beken')
en de notweg in orde maken. Nergens
staan de spruitjes en boerenkool er rond
de jaarwisseling zo netjes bij als in
Limmen; nergens anders zullen de kerk
meesters zo tevreden kunnen zijn.
'Typisch Noord-Hollands'? De
'Nothweg' die ik in de zomer van 1996
befietste in de buurt van Ratekau (8 a 9
km ten noorden van Lübeck) voldeed aan
alle voorwaarden. Hij liep van een groep
je boerenerven naar de hoofdweg, en aan
de andere zijde verder het land in, onge
twijfeld om het vervoer van producten
van de uitgestrekte landerijen rondom te
vergemakkelijken.
Bronnen en literatuur
Archief van de Bergerpolder, Regionaal
Archief Alkmaar.
G.J. Boekenoogen, De Zaansche Volks
taal, Leiden 1897, bladz. 674-676, onder
de woorden notweg, notten, notsloot.
M.P. van de Graaf en H.J. Min,
Notwegen, in: Bergense Kroniek, 1995,
bladz. 10-13.
Hugo de Groot, Inleidinge tot de
Hollandse Rechts-geleerdheid, ed. S.J.
Fockema Andreae, Arnhem 1910, I bladz.
95, II bladz. 152-153.
47