11
tfAf
Bergens brandweerwezen
van de vroegste tijd tot 1947
A.A. Veer
Honderd en twee jaar geleden, om precies te zijn op 4 januari 1895, besloten 26 ingezete
nen van Bergen tot oprichting van een vrijwillig brandweercorps. Deze gebeurtenis had in
1995 kunnen worden herdacht, maar toen sprak het sterker tot de verbeelding van de
corpsleiding om in 1997 te vieren dat 50 jaar geleden een belangrijke reorganisatie en ver
jonging van de vrijwillige brandweer plaats vond. Dit alles is aanleiding om hier de
geschiedenis van het Bergens brandweerwezen uitvoerig voor het voetlicht te brengen.
Althans tot 1947. In het volgend nummer zal de geschiedenis van de laatste vijftig jaar
aan de orde komen.
De mens is altijd gefascineerd en geïmpo
neerd geweest door het element vuur. In
donkere dagen bood het licht, in koude
dagen warmte, die ook kon worden
gebruikt voor het klaarmaken van maaltij
den. Het gebruik hield echter risico's in,
waarmee men niet alleen zichzelf maar
ook anderen in gevaar kon brengen. Om
dit risico van brand zo veel mogelijk te
beperken werden voorzorgsmaatregelen
opgenomen in verordeningen, zogenaam
de keuren. Opvallend is dat in de Bergen
se keuren niets is bepaald over het blussen
van brand of het organiseren van blus
werkzaamheden. Dit aspect komt pas op
het eind van de vorige eeuw aan bod. Tot
die tijd ging het alleen om preventieve
maatregelen die moesten voorkomen dat
door onzorgvuldig handelen één of meer
huizen door brand werden verwoest.
De oudst bekende vermelding
In de keur van augustus 1583 is een bepa
ling opgenomen ter voorkoming van
brand bij de bewerking van vlas. Deze
bepaling, hieronder weergegeven, luidt:
'Noch keuren zij (schout en schepenen)
datter nyemant in zijn huijs en sal swin
ghen, heeckelen (over de kam, over de
hekel halen), beucken, wrijven ofte enich
vlaswerck doen uijtgesondert spinnen bij
den kaers, opte boete van thijen (tien)
stuivers soe dicmael sulcxs bevonden wort;
d'aenbrenger (ontvangt) den helft van
den boeten; uijtgesondert huijsen die
twintich roeden van den anderen staen.
Een dergelijke bepaling komt in vrij
wel alle keuren van dorpen en steden
voor, omdat bij de bewerking van vlas
een nogal explosieve stof vrijkomt.
Opvallend is het gebruik van 'verklik
kers'. Het illustreert de angst die men had
voor het ontstaan van brand, die ook nog
kon overslaan naar andere huizen. Dat
kon gemakkelijk met de wel heel gebrek
kige brandblusmiddelen van die tijd.
Daarom vielen huizen die twintig roeden
(Bergense roede 5,32 m) of meer van
elkaar waren verwijderd, niet onder deze
bepaling.
Keur uit 1738
In keuren van latere datum vinden we de
boven genoemde bepaling terug, uitge
breid met andere bepalingen voor de
brandveiligheid. In de keur van 1738 zijn
navolgende artikelen opgenomen, die de
burgers opwekken om in de verschillende
situaties de waakzaamheid niet uit het
oog te verliezen.
Artikel 28 (over de haard). 'Item om alle
ongeluk van Brand voor te komen, is
geordonneert dat niemand eenige houten
schoorsteenen sal mogen hebben, nogte
eenig vuur leggen of stellen dan op een
behoorlijke vuurplaats en haartsteede
onder een goede steenen schoorsteen, en
dat niet te min tegen de muuren van
soodanige haartsteden, ovens ofte andere
vuurplaatsen, van agteren, ofte ter zijden
geen hooij, stroo, spaanderen ofte andere
haast brandende materialen sullen mogen
werden gestelt als op seven voeten na
(Bergense voet 0,295 m, dus ruim drie
meter), ten ware deselve muur van onder
tot aan de solder toe niet minder dan een
steen dik was, ende beneffens het vuur
nog met een goed brandijser beset, ofte in
plaatse vandien twee steenen vier voeten
hoog, ende dat dezelve vuursteden
bequamelijk afgeschut sullen moeten
wesen, op de boete van drie gulden, ende
sal den officier deselve mogen schouwen
als 't hem gelieft.
Artikel 29 (over brandbare materialen).
'Gelijk ook niemand in 't swingen, heke
len off schoonmaken van 't vlas eenig
vuur bij ofte omtrent hem sal mogen heb
ben, anders als een kaars in een sufficante
(voldoende) besloten lantaarn, gelijk nie-
mant wie hij soude mogen wesen eenige
tabacq sal vermoogen te rooken, op te
steeken ofte met rookende pijpe nogte
met eenige tabacqspijpen -schoon niet
rookende- te komen in eenige opene nog
beslootene werkhuijsen daar getimmert
word, en houte spaanderen, krullen en
andere ruijgte is leggende, als mede niet
op darssen (dorsvloeren), schuuren, loot-
sen of andere plaatsen daar hooij, stroo,
zaat, vlas ofte andere ligt brandende stof
fen na bij is of gedorssen en schoonge
maakt word, nog op hooij, zaat of
stroowagens of op vletten of schuijten
"VaA