H.J. Min I Schipleeds weg je
Een nog niet verklaard toponiem
Wie het boekje 'Hoog en Vrij' van Frits David Zeiler heeft gelezen, zal gemerkt hebben dat
bij verhalen waarin oude plaatsnamen (toponiemen) voorkomen, altijd enige bedacht
zaamheid geboden is. Deze toponiemen, waaronder ook de zogenaamde veldnamen val
len, komen uit een tijd waarin onze taal anders was. De schrijfwijze is veranderd; een
voorbeeld heeft u in de Bergense Kroniek jaargang 1, nr. 2 (blz. 4 V kunnen lezen.
Kaart 1. Fragment van de kaart van
Blaeu, ca. 1660.
Veldnamen zijn niet zomaar ontstaan, er
zit vaak een historische betekenis achter.
Er zijn veldnamen die men uit een ver
verleden kan verklaren, voor sommige is
dat moeilijk.
Op de kaart van Blaeu, circa 1660
(kaart 1), loopt op de plaats waar Den
Koogh Dijck overgaat in de Suyrvense
Dijck een intrigerend stukje weg met de
naam Schip Laeg. In oude transportakten
wordt deze naam verschillend gespeld,
namelijk Schiplaet (1662), Schipleet
(1730), Schipleed (1797) en Schipleeds-
wegje (1797). Nu is het woord Laeg wel
te verklaren, het is ontstaan uit laag wei
land, moeras. Echter, in combinatie met
Schip is het een moeilijker probleem.
Het Nederlandse lee, lei komt voort
uit het oudgermaans laidi, middelneder-
lands léde, leide, ze horen bij het werk
woord 'leiden'. Het kan betrekking heb
ben op een geleide, dat wil zeggen vergra
ven of gegraven waterloop, waardoor zich
schepen konden begeven. Uit het middel-
nederlands is het woord schiplede bekend
voor 'vaart' en als zodanig in verschillen
de delen van het kustgebied overgeleverd.
Speciaal in Noord-Holland komt naast
ledelee een vorm voor van leed of leet,
of in het besproken geval Schiplee(d)(t).
Uit het volgende voorbeeld zien we
hoe een oude veldnaam een hedendaagse
plaats haar naam gaf. In Zuid-Holland
was een riviertje genaamd Scipleda (schip-
leda), waar uiteindelijk het dorp Schip
luiden uit is ontstaan. Voor Schipluiden is
het een klare zaak waar de naam van is
afgeleid, maar niet voor ons Schipleeds-
wegje.
Op beide kaarten zijn de benamingen
van de dijkstukken vanaf 1660 kaart 1
tot aan 1832 kaart 2) gelijk gebleven.
Vóór de drooglegging van de Bergermeer
in 1568 bevond de Kogendijk zich op een
west-oost uitstrekkende strandwal. Ten
zuiden hiervan lagen de buitendijkse lan
derijen genaamd de Coog, de Groote
KoogMiddelste Koog, etc. De veldnaam
Koog betekent buitendijks land. De
Kogendijk dankt hier zijn naam aan en
zal in de twaalfde eeuw gebruikt zijn om
de Kooglanden in zijn geheel 'in te polde
ren', met het Veerdijkje ten westen, de
Kogendijk ten noorden, het Schipleeds-
wegje ten oosten, en de Molensloot in het
zuiden.
Het valt op dat Den Koogh Dijck tot
aan het hier behandelde Schip Laeg loopt.
De Suyrvense Dijck begint daar en loopt
tot aan De Ooster Dijck, het verdere
gedeelte tot aan de Koedijker Vaart (nu
Noord-Hollands kanaal) is de Hale wegh
die een gedeelte vormt van de dijk tussen
Bergen en Alkmaar. In een oorkonde uit
1212 wordt het herstel en gereedkomen
gemeld van deze dijk, waaraan achtereen
volgens onder het bewind van de graven
van Holland Dirk VII en Willem I
gewerkt is, teneinde de Bergermeer van
het buitenwater van de Rekere af te slui
ten. Uit het gegeven dat deze dijkstukken
andere namen hebben, zou men kunnen
afleiden dat de Kogendijk is aangelegd
vóór 1200; de Zuurvensdijk is later ont
staan samen met de Oosterdijk, en het
restant kwam, zoals hierboven vermeld,
gereed in 1212.
Op kaart 2, een reconstructiekaart
van Bergens ondergrond, zien we de pik-
klei afzetting van een 'zijarm' van de
voormalige Rekere langs de Molensloot,
die ten zuiden van de Cooglanden loopt.
46