M.p. van de Graaf De vrouwe van Bergen en pastoor Nanning
Enkele tafereeltjes uit 1723
De dichter en prozaïst Aiberdingk Thijm heeft in de 'Volksalmanak voor Nederlandsche
Katholieken' van 1858 O onder zijn schuilnaam Pauwels Foreestier een drietal verhalen
gepubliceerd over leven en werk van pastoor Joan Nanning in zijn standplaatsen Weesp,
Bergen en Buitenveldert. Zoals in de 'Bergense Kroniek' van mei 1996 is beschrevenwas
deze priester van 1720 tot 1737 pastoor in Bergen. Thijms tweede verhaal geeft over deze
periode enkele innemende tafereeltjes, en op talloze plaatsen wordt Adriana van Teijlingen
ten tonele gevoerd, die zoals bekend de weduwe was van de in 1695 overleden Adriaan
Studler van Zurck. Zij was het ook die in 1720 de Akte van Admissie van Johannes
Nanning opstelde. Evenals uit de desbetreffende opmerkingen van mevr. M. van Reenen -
Völter in haar boek over de Heerlijkheid Bergen blijkt uit Thijms verhaal dat Adriana - en
overigens niet zij alleen, maar ook de 'Heeren' van Bergen - de roomsen in tijden waarin
de Reformatie hen overheerste, als volwaardige burgers tegemoet traden. We geven
Thijms verhaal, dat naar hedendaagse smaak een enigszins wijdlopige stijl heeft, voor het
grootste deel in eigen woorden weer.
Wandelend met haar kleinzoon...
Thijm introduceert pastoor Nanning als
volgt in Bergen.
«In eene boschrijke streek van het lieflijk
Kennemerland, en sikkelsgewijze
beschanst door de schilderachtigste dui
nen, brak voor onzen wakkeren Pastoor
een tijdvak aan van meerder rust en
genoegen, dan hij tot heden gekend had.
Wel was zijne gemeente te Bergen niet
groot (zij telde misschien geen 350 zie
len), maar rijken en armen onder hen
betoonden zich oprechtelijk aan den
waardigen Priester, den begaafden predi
ker, den hartelijken vriend en raadsman
verkleefd.»
De naam die Nanning zich tijdens
zijn pastoraat in Leiden door zijn preken
had verworven, vond ook buiten de
katholieke kerk respons, hetgeen hem
ook bij sommige aanzienlijke protestan
ten een goede naam had bezorgd.
Na het betrekken van zijn pastorie
was hij dan ook de Vrouwe-Douairière
van de Heerlijkheid, Adriana van
Teijlingen, een bezoek gaan brengen. Ze
had hem met achting ontvangen. Toen op
zekere dag een katholieke dienstbode op
Het Hof op sterven lag werd pastoor
Nanning erbij geroepen. Nadat hij zich
van zijn herderlijke plicht had gekweten,
knoopte de Vrouwe een gesprek met hem
aan over godsdienstige onderwerpen, dat
ze ruim een uur voortzette.
Adriana van Teijlingen was een
bejaarde dame, die niet alleen haar man,
Adriaan Studler van Zurck, had verloren,
maar ook haar enige dochter, Susanna
Cornelia. Deze was in 1707 op 22-jarige
leeftijd gestorven als vrouw van Lodewijk
Adriaan, graaf van Nassau. Hun zoon,
Willem Adriaan, werd door zijn groot
moeder Vrouwe Adriana van Teijlingen
opgevoed (2).
Met deze kleinzoon maakte Adriana,
vaak zonder door lakeien gevolgd te wor
den, grote wandelingen in haar gebied,
dat ze door talrijke beplantingen had
laten verfraaien. Op zekere dag kwam ze
op Oostdorp, waar het 'roomsche kerk-
jen' stond (3), de pastoor in zijn woning
bezoeken en hem een gift voor zijn
armen brengen. Ze luisterde met belang
stelling naar alle bijzonderheden van de
kerk en de parochiegemeenschap en liet
zich een aantal voorwerpen tonen dat bij
de H. Mis werd gebruikt. Daaronder
bevond zich het altaarmissaal, dat echter
in tamelijk slechte staat verkeerde. De
douairière toonde zich verbaasd, en
Nanning liet op bescheiden manier weten
in welke vele behoeften de parochie bij
zijn aankomst had moeten voorzien.
Daarna liet de Vrouwe zich door de pas
toor naar haar rijtuig begeleiden dat haar
bij de pastorie was komen afhalen.
De vastenpreek
Op maandag in de Goede Weck van 1723
hield pastoor Nanning een korte predika
tie. «Naauwlijks had hij zijne inleiding
gesproken, of de deur, die uit de kerk
36