Hoge vierschaar 13 mei 1676 Beklaagde is Geertje Reiniers, de (jonge) weduwe van Isaak Bouwens uit Alkmaar. Zij leidt een losbandig leven, 'heeft gaan schoeijen' (bedelen) en heeft samen met drie familieleden in de week na nieuwjaar 1676 ingebroken in de winkel van Arjaan- tje Jacobs. Daar werd voor 1300 a 1400 gulden aan 'winckelwaeren' gestolen, waarvan een deel werd begraven in de Nieuwe Hout te Alkmaar. Een ander deel van de buit werd naar Amsterdam ge bracht en bij de Bank van Lening ver pand. Een en ander volgens haar eigen 'confessie' (bekentenis) 'buijten peijne en banden van isere (dat wil zeggen zonder marteling) vrijwillighlijk gedaen, alle welcke dieverije ende helerije saecken sijn van quade consequentie, die in een lant van rechten niet ongestraft en kennen ofte behoorde te passeren'. De baljuw besluit zijn aanklacht met de eis haar 'strengelijck' te geselen en te brandmerken met het wapen van Bergen en haar levenslang te verbannen uit Holland en West-Friesland. Het vonnis van de mannen van leen is als volgt: ...'doende recht uit den naem ende van wege den weledele jonkheer Anthonis Studler van Zurck, heer van Bergen, condemneren (veroordelen) de selve aen de boefpael alhier voor de vol- cke ten toon gestelt te werden ende wij ders gebannen bij desen uit den lande van Hollant ende West-Vrieslant voor den tijt van acht achtereenvolgende jaeren... Hoge vierschaar 22 september 1693 Gerrit Jansz. Gerights was de bewaking opgedragen van een zekere Jannetje Pieters, die in een kamer op bed lag. Omdat deze vrouw tijdens deze bewaking kans zag te ontsnappen, werd Gerrit Jansz. Gerights aangeklaagd. Baljuw Willem van Egmond van de Nijenburg verweet de verdachte dat hij 'ter quader trouwe heeft gehandelt of tenminsten groffelijck onagtsaem is geweest', omdat hij mèt Jannetje Pieters naar de keuken was gegaan 'roockende aldaar twee off drie pijppen toebackDaardoor had hij Jannetje Pieters 'occasie' (gelegenheid) gegeven om te 'escapperen' (ontsnappen), hetgeen zij dan ook prompt deed. Boven dien had hij ruim anderhalf uur laten ver lopen voordat hij alarm sloeg. Naar de mening van de baljuw was hier sprake van een ambtsmisdrijf en daarom was zijn eis niet mals: door de scherprechter streng te worden gegeselt en gebrandmerkt met daarnaast levenslan ge verbanning uit de heerlijkheid 'op peijne van swaerder straffe in cas (geval) in deselve hen weder quarn te laten vin den'. Het vonnis van de leenmannen is aan merkelijk milder: Gerrit Jansz. Gerights werd veroordeeld 'voor den tijt van aght dagen te water en te broot' en daarna voor zes weken geschorst in zijn functie. Hoge vierschaar 20 december 1773 Vonnis van Jan Oostendorp alias Jan Casteleijn, oud tussen 18 en 19 jaar en geboren te Heemstede. In de aanklacht wordt van hem gezegd: 'met veragting van alle eere en vreeze voor God, mits gaders ontzag voor de heijlige justitie, zig eerst der gehoorzaemheijd aen zijne ouders hebben onttrokken, vervolgens een vagebundeerend leven aanvangende en in 't wild lopende'. Een dergelijke introduc tie belooft weinig goeds en de ten laste gelegde feiten zijn als volgt: in de nacht van 30 op 31 juli 1773 ingebroken in de rooms katholieke pastorie van Bergen, waarbij de buit bestond uit een zilveren vork, een groot pistool, twee kleine pisto len en een sjerp met een zilveren haak en oog. Verder werd uit het tuinhuis van de pastorie nog een brandglas in een doosje gestolen. De volgende nacht heeft Jan Oosten dorp opnieuw in deze pastorie ingebro ken, maar vond nu slechts een grote tin nen lepel die hij in tweeën brak en de tuin ingooide. In de nacht van 5 op 6 augustus heeft hij ingebroken in het huis van Gerrit van de Mate door met een spijker een ruit te lichten om daarna het houten luik te openen. Uit dit huis ontvreemdde hij verschillende voorwerpen, waaronder een tabaksdoos, een mes, een zilveren schoengesp en 21 aan kontanten. Kortom, een voor die tijd respectabele lijst van misdragingen, waarvan de baljuw zegt 'op het aller rigoreust' te willen straf fen. Zijn eis luidt daarom: 'door den scherprechter met de koorde gestraft te werden, zoodanig, dat er de dood nae volge, dat wijders het doode lighaem zal werden gevoert op het ordinaris galgen veld deezer heerlijkheid, ende aldaer anderen tot afschrik aan de galg gehangen en overgelaten werde tot een prooije voor de vogelen des Hemels en de injuriën (schadelijke invloed) van de lugt'. Het vonnis van de leenmannen is nagenoeg gelijk aan de eis van de baljuw, zij het dat de eis tot het tentoonstellen van het lichaam na de executie niet werd gehonoreerd. Op 27 december 1773 werd dit doodvonnis voltrokken. Opmerkelijk detail in dit geheel is het rekwest van Cornelis Hoefman, lector van het Theatrum Anatomicum te Alk maar, dat hij na de uitspraak aan baljuw en leenmannen richtte. Daarin vraagt hij het dode lichaam te mogen gebruiken voor anatomisch onderzoek of zoals hij schrijft: 'ten nutte van 't algemeen en ter volmaeking van een konst, van wiens kundige off minkundige beoeffenaars 't dierbaar leeven van den mens zeer dik wijls persé afhankelijk is'. Uit het opgete kend verhaal van de executie blijkt dat op dit verzoek niet is ingegaan; het lichaam van Jan Oostendorp werd direkt na de executie begraven onder de dwarsbalk van de galg. Geraadpleegde literatuur en archiefbron Van stads- en plattelandsbestuur naar gemeentebestuur, mr.MJ.A. Koeken, Stichting Gemeentelijk Cultuurfonds, Den Haag, 1973. Kort begrip van het oud-vaderlands bur gerlijk recht, mr. A.S. de Blécourt, 7e druk, Groningen, 1967. De heerlijkheid Bergen in woord en beeld, M. van Reenen-Völter, tweede uit gebreide druk, Bergen NH, 1974. Galgebergen en galgevelden, H. G. Jel- gersma, Zutphen, 1978. Oud rechterlijk archief van Bergen, in- ventarisnr. 2144. 7

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 1996 | | pagina 9