Kraenoogen (1)
Kraenoogen (2)
Placaet JVaerby verboden voert Kftten-oocb of tinder vergif inde 'Duynen ende
WildcrniJJcn man Ho/landt-ende Landen daer ontrent ghelegente leggen, In date den eerjlea
lunij iójo.
(vervolg van bladz. 26)
Het begrip 'auteursrecht' bestond in
de acht- tiende eeuw nog niet, al was
Pronk zich het probleem wel degelijk
bewust. Voorin zijn schetsboek, dat
begint met een tekening van 'Ramp'
uit 1723, lezen we: 'dit boek hoort toe in
Eygendom aan my Conielis Pronk, aan
Hendrik de Winter en aan Hendrik Spil
man (Pronk's graveur, FDZ); belovende
het zelve niet te verkopen of te disver-
bueren zo lang er twee in leven zijn.
Hiermee is, zoals uit het overzicht op
de vorige pagina valt op te maken, na
volging niet voorkomen. Een en ander
is lastig voor de onderzoeker, omdat zo
in feite voor iedere topografische af
beelding moet worden nagegaan, of het
een origineel, ter plaatse gemaakt
exemplaar is. Helemaal in vergetelheid
geraakt waren Pola's tweetal overigens
niet. Mevrouw van Reenen-Völter
schrijft in haar boekje 'De Heerlijkheid
Bergen in Woord en Beeld' over 'Het
huis te Ramp' onder meer: 'In 1507
werd een fraai heerenhuis of slot
gebouwd van grachten omgeven, met
eenen hoogen, vierkanten toren'. Het
ligt voor de hand, dat zij deze wijsheid
heeft ontleend aan onze in 1718 langs
vaderlandse dorpen en kastelen trek
kende kunstenaar.
Literatuur
Raadselachtig Rampenbosch. Hernieuwd
onderzoek naar een 'kasteeltjete Bergen
(NH), G.P. Alders, E.M. Eisma-Donker
en F.D. Zeiler, in Westerheem XL
(1991), blz. 173-190.
Rampenbosch te Bergen, J. Belonje, in
De Speelwagen 10 (1954), blz. 202-214
en 236-249.
De boerderij van Ramp in de Damlander
Polder, E.M.Eisma-Donker,Bergen 1994.
Ramp: een huis, een familie, een herin
nering, H. Jellema, in De Badbode, aug.
1967, blz. 4-7.
Bergen in Kennemerland, H. Jellema,
Bergen 1968, 1969.
De Heerlijkheid Bergen in Woord en
Beeld, M. van Reenen-Völter, Alkmaar
1903, 1925, 1948.
Een getekend reisverslag uit 1718 door
Hendrik Polo, B. C. Sliggers, in: F. W.
Kuyper en B.C. Sliggers (red.), Liber
amicorum A.G. van der Steur. Haarlem
1988, blz. 141-163.
Hoog en vrij. Schetsen uit de geschie
denis van de heerlijkheid Bergen tot
1798, F.D. Zeiler, Pirola, Schoorl 1986.
In de 'Bergense Kroniek' nr. 1 van mei
jl. vroeg H.J.Min bij zijn artikel 'Perike
len in de duinen omstreeks 1720' wie
een verklaring weet voor de 'kraenoog
en' waar de honden van de douairière
Van Maesdam niet tegen konden.
Waren dat braaknoten afkomstig van
de 'Nux Vomica' zoals Van Dale zegt?
We kregen goed gedocumenteerde
antwoorden van Dick Brommer en
Kees Roobeek. Hun verklaringen lopen
grotendeels parallel en de essentie van
hun reactie is de volgende:
"De betekenis volgens Van Dale is
goed, maar de juiste Latijnse naam is
Strychnos nux-vomica1. Dit is een klei
ne boom van de familie Loganiaceae
die voorkomt in de Zuidoost-Aziatische
landen en in Noord-Australië. In de
vrucht van de boom bevinden zich vijf
zaden die o.a. strychnine bevatten.
Ca. 40 mg. van deze stof is dodelijk
voor een volwassen mens. In de 16e
eeuw2 zijn deze zaden in het westen
ingevoerd en werden ze toegepast bij
de bestrijding van ongedierte. Het zijn
afgeplatte cirkelvormige zaden met
een diameter van ca. 2 cm. De opper
vlakkige gelijkenis met het oog van
een kraanvogel zal voor de naamge
ving hebben gezorgd. Het latijnse nux-
vomica, de duitse naam Brechnüssen
en het woord braaknoot zijn verwijzin
gen naar de gevolgen van vergiftiging
met deze zaden. De vergiftiging gaat
namelijk gepaard met ernstige kramp-
verschijnselen. Het feit dat na de dood
van de honden nog 'kraenoogen' in
hun maag werden gevonden, is een
goede aanwijzing dat de 'duinmayers'
de schadelijke werking kenden en deze
zaden hebben gebruikt.
Waardoor de honden 'seer wonderlijk'
zijn geworden".
Bronnen
Systematik des Pflanzenreichs,
D. Frohne en U. Jensen, 1979. Ook:
Encyclopaedia Britannica 1964, deel 16,
in Nederlandse vertaling.
21 De wereld der planten, Hogere planten
dl. 2, prof. H.C.D. de Wit, 1965.
Ter aanvulling van de gegevens over
'kraenoogen' vond ik een verwijzing
naar een plakkaat verordening) uit
1650. In het Groot-Placaetboek dl. I is
een decreet opgenomen van stadhou
der Willem II, waarin hij bepaalde dat
'van nu voortaen niemant, het zy voor,
in, ofte naer de Jach-tijdt, eenich
Kraen-ooch ofte ander vergif in de
Duynen ende Wildernisse ofte Landen
daer aen ofte ontrent ghelegen, en sal
mogen leggen ofte doen leggen'
Uit de verdere tekst blijkt dat tussen
de verschillende duinmeiers een minder
gewenste concurrentiedrang was ont
staan. Dat ging zo ver, dat men zich
niet ontzag om te proberen eikaars
jachthonden te stelen, te vergiftigen of
op een andere manier te doden. Het
(van oorsprong adelijke) recht van de
jacht kwam hier in het geding en dat
vroeg om een stevige aanpak. De straf
was daarom niet mals: honderd gulden
boete met daarbij nog de 'vergoedinge
vanden selven Hont ofte Honden'De
opbrengst van deze boete werd ver
deeld tussen de houtvester en de aan
brenger. Pikant detail: als men zichzelf
aangaf, hoefde men deze boete niet te
betalen!
A.A. Veer
28