Kleine criminaliteit
Linksboven: Zelfportret
van de beroemde Alkmaarse
schilder C. B. van
Everdingen, die leefde van
1617-1678. Het schilderij
geeft een goed beeld van de
kleding die in de 17de eeuw
door de gegoede burgerij
werd gedragen.
Hieronder: Op deze litho
van Vallon de Villeneuve
zien we links een Alkmaars
meisje en rechts een Zaanse
schone in kleding uit het
begin van de vorige eeuw.
gepunte ijzeren bollen aan kettingen en
scherpgeslepen sikkels die om de nek van een
eventueel slachtoffer pasten, maar te zwijgen. Na
de uitvinding van het buskruit kwamen er nog
kanonnen, geweren en pistolen in alle soorten en
maten bij. Het was natuurlijk niet de bedoeling dat
dit arsenaal werd meegedragen als de Alkmaarse
poorterij zich ter kerke begaf, de herberg bezocht
of een luchtje ging scheppen. Het stadsbestuur, dat
uiteraard zijn roerige ingezetenen van haver tot gort
kende, heeft vanaf het eerste begin der stad het
dragen van wapens beperkt. Zijn kortmes mocht de
Alkmaarder bij zich dragen, want daar at hij
tenslotte mee, doch het lemmet mocht niet langer
zijn dan 25 centimeter. Zijn overig wapentuig kon
hij maar beter in de bedstede bewaren.
Vreemdelingen mochten wapens dragen op weg
naar hun herberg en als zij de stad verlieten, doch
tijdens hun verblijf paste de waard op hun spullen.
Ook was het vreemdelingen niet geraden in harnas
of lederen gevechtskleding door Alkmaar te
kuieren, op straffe van een geldboete. Naar de
gewoonte van die dagen staken brooddronken
jongelieden soms hun mes in de band van hun hoed
en liepen schreeuwend en pralend rond. Dergelijk
uitdagend gedrag was in Alkmaar echter verboden.
Ook kon men in een Alkmaarse herberg beter niet
zijn mes in een balk of tafel planten want degene die
het mes eruit trok, nam de uitdaging tot vechten
aan. Bovendien strafte het gerecht dit vergrijp hard
en onverbiddelijk. Al deze feiten werden na
zonsondergang dubbel beboet; vermoedelijk
omdat de dader door de duisternis werd beschermd
en de taak van de rakkers van de schout zoveel
gevaarlijker was. Als de stikdonkere nacht over
Alkmaar viel, was dit voor sommigen kennelijk een
uitnodiging tot het begaan van misdrijven,
variërend van baldadigheid tot inbraak. Daarom
moest elkeen die zich buitenshuis begaf een
brandende lantaarn bij zich hebben en zijn naam
noemen als hij een stadswachter tegenkwam. In de
tijd vóór de Hervorming werd ook te Alkmaar hevig
carnaval gevierd, hetgeen niet alleen aanleiding gaf
tot uitbundige hospartijen, maar ook tot
wraakoefeningen in de vorm van schelden,
beledigen, mishandelen en soms zelfs poging tot
moord. Daarom mocht niemand vermomd en
gemaskerd rondlopen.Toen deze verordening niet
te handhaven was, werd omstreeks 1510 het
verkleden toegestaan, maar het gezicht moest 347
Rechtsboven:
Pasteltekening van Isabella
Smit door een onbekende
kunstenaar. Isabelladie
leefde van 1787-1848 was
gehuwd metJohannes van
der Haagen. Zij is getooid
meteen Westfriesekap. dein
deze streken veel gedragen
dracht. Het oorijzer was
altijd van goud of zilver. De
sieraden om de hals en de
oorbellen waren bijpassend.
Hoe arm een Westfriese
boerin ook was, oorijzers
had ze.
wagen met goederen in beslag werd genomen
omdat een medepoorter schulden had gemaakt of
een misdaad had begaan. Het stadsbestuur van
Alkmaar was dan verplicht de onfortuinlijke
poorter vrij te kopen en moest dan maar zien hoe
het thuis de zaken in het reine bracht. Ofwel, de
poorters van een stad ondernamen in den vreemde
gezamenlijk actie om de moeilijkheden van één
hunner uit de weg te ruimen.
De poorter moest een wapen bezitten om de stad te
kunnen verdedigen, maar het was niet
voorgeschreven welk wapen dit moest zijn. Als er
onheil dreigde en de poorten werden gesloten,
verschenen op de wallen dan ook vele Alkmaarders
die dreigden met velerlei vreemdsoortig wapentuig,
zoals messen, zwaarden, degens, lansen, knotsen
en bogen, om van meer verfijnde wapens als