Tien eeuwen Alkmaar,
de Alkmaarders en
het dagelijks leven
Dienstplicht
Redactie en samenstelling: drs. Menno van der Laan, prof. dr. Leo Noordegraaf,
drs. Gerrit Valk en Els vanVliet-Mak.
Tekst: drs. W.A. Fasel.
Op de omslag: In 1625
vervaardigde P. de Grebber
dit schilderijwaarop de
leden van een welvarend
gezin staan afgebeeld. Het
gezin dat bestaat uit de
oudersdrie dochters en een
zoon, zit aan de maaltijd.
Twee bedienden, een vrouw
en een man, voorzien de
tafel van wijn en eten.
Vorken waren niet in
gebruik. Mes en handen
waren de attributen waar de
gezinsleden zich aan tafel
best mee wisten te redden.
Links: In vroeger eeuwen
was de Langestraat niet de
winkelstraat die het nu is.
De Langestraat was de
straat waarin de plaatselijke
elite zich het liefst vestigde.
Statige huizen verrezen er en
generaties vooraanstaande
Alkmaarders beleefden
achter deze gevels hun lief en
leed. Van het huis in het
midden, dat zich bevindt ter
hoogte van de Pastoorsteeg
werd de geveltop in 1884
weggenomen. De poort
rechts gaf toegang tot Hotel
De Burg.
Rechts: Op deze foto zien we
het gezin van dr. J. D. Boeke
bijeen in de serre van hun
huis. Schaken, lezen,
theedrinken en converseren
waren bezigheden die ook in
de vorige eeuw werden
verricht. Misschien nog wel
meer dan vandaag. Toen
was er immers geen televisie
en waren mensen
gedwongen zich op een
meer actieve wijze te
vermaken.
Poorter van Alkmaar werd men door geboorte,
ofwel door er te gaan wonen en het poorterschap
aan te nemen. Zo'n nieuwkomer moest dan de stad
trouw zweren en het poortergeld betalen, waarna
hij in het poorterboek werd ingeschreven. In de
middeleeuwen bedroeg het poortergeld drie
stuivers en vijf penningen. Door Alkmaars poorter
te worden, kreeg men deel aan het stadsrecht, met
al zijn voorrechten en verplichtingen. Onder
'stadsrecht' werd verstaan de nogal ondoorzichtige
massa rechten, geboden en verboden die in de
verordeningen van de graaf van Holland en het
stadsbestuur waren neergelegd, ofwel tot het
ongeschreven recht behoorden. Wie het
poorterschap bezat, was een "gezeten burger', dat
wil zeggen iemand met een vaste woon- en
verblijfplaats in de stad. Daardoor onderscheidde
hij zich van de 'opgezetenen' of 'huislieden' in de
dorpen, alsook van de 'varende luyden'. Dat waren
geen schippers maar losse arbeiders, soldaten op
zoek naar werk, bedelaars en kermisvolk, die van
stad naar stad trokken.
De poorter had talrijke taken en plichten. Hij moest
in hef bezit zijn van een 'geweer', een wapen om in
tijd van nood de stad te helpen verdedigen. Ook
kon het gebeuren dat hij werd aangewezen om in
het leger van de graaf van Holland mee te vechten.
Alkmaar moest 25 man leveren als de graaf van
Holland op veldtocht ging. Het ligt voor de hand
dat de poorters zich al gauw lieten vervangen door
soldeniers: vreemdelingen of verarmde stadgenoten
die zich voor een bepaalde soldij verhuurden.
Maar ook binnen Alkmaar moest voor de veiligheid
van de poorters worden gewaakt. Een
voortdurende bedreiging vormden de
rondtrekkende lieden van allerlei slag, die moeilijk
in toom waren te houden. De stad was verdeeld in