Linksboven: Netzo min als vandaag leefden arm en rijk door elkaar. In het begin van deze eeuw waren er uitgesproken achterbuurten waar de 'smalle' gemeente was gehuisvest. Het Ropjeskuil - op de ansichtkaart staat ten onrechte Propjeskuil - kan daartoe worden gerekend. In vroegere eeuwen deed het dienst als vuilnisbelt en later verrezen daar enige eenvoudige huisjes. Grote gezinnen leefden er in kleine kamers. De huizen moesten onlangs plaatsmaken voor de zoveelste uitbreiding van het Medisch Centrum Alkmaar. Rechtsboven: Op deze tekening van K. de Heerdie in het begin van onze eeuw zal zijn vervaardigd, zien we een vrouw aan het werk in haar tuintje achter één van de huisjes aan de Kruislaan. Deze laan werd later omgedoopt in Prinses Julianalaan. Midden: Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) werd er in Alkmaar vooral aan het einde daarvan gebrek geleden. Ook de watervoorziening leverde problemen op. Toen was namelijk nog niet de gehele stad aangesloten op het waterleidingnet. Op deze foto wordt vertoond hoe daarin werd voorzien. niet verhinderen dat de bedelarij als een plaag werd ervaren. Uiteraard werd het bedelen aan banden gelegd. Vreemde bedelaars en andere vagebonden ontzegde men de toegang tot de stad en het was verboden ze te huisvesten. Wie wilde bedelen, moest toestemming hebben van de huiszittenmeesters. Dat waren door het stadsbestuur aangestelde functionarissen die het toezicht hadden op de thuiswonende armen. Na de Hervorming trok het stadsbestuur de bezittingen van kerken en kloosters aan zich en een deel daarvan werd bestemd voor de armenzorg. De organisatie van de armenzorg was in handen van de van stadswege aangestelde armmeesters. Wie zich in Alkmaar vestigde en geen poorter werd, moest een officieel papier overleggen waarin het bestuur van zijn voormalige woonplaats verklaarde voor het gezin te zullen zorgen als het tot armoede 350 verviel. De bedeling was een prachtig middel om arme gezinnen de officiële hervormde staatskerk binnen te loodsen, reden waarom de leden van de verboden doch oogluikend toegestane godsdiensten, zoals de rooms-katholieken, doopsgezinden, luthersen en joden, hun eigen armenzorg hadden. Het leek perfect geregeld, maar in feite was de bedelarij onuitroeibaar. Aangezien er geen sociale voorzieningen waren en tijden van voorspoed en werkloosheid elkaar afwisselden, voelden mensen zich soms gedwongen het bedelpad op te gaan. Zelfs nog uit de vorige eeuw zijn er berichten dat eerzame burgers op bruggen en bij de stadspoorten door troepen bedelaars werden staande gehouden. Achter de ondersteuning van de armen stak behalve de hoop op hemels loon ook een flinke portie eigenbelang. De arme gemeente moest rustig worden gehouden en dat was soms niet gemakkelijk.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Ach Lieve Tijd Alkmaar | 1988 | | pagina 10