K E Tegens het Verkoopen van 't Broodt, Heeren Schout Burgemeefteren Rellen en oproeren In losse afleveringen De beroemdste boekdrukker die Alkmaar ooit binnen baar muren heeft gehad, was Jacob de Meester. Deze drukker, hier actiefin de jaren 1594-1612, heefteen groot aantal in cultureel en maatschappelijk opzicht belangrijke boeken gemaakt, die hun weg ver buiten Alkmaar vonden. Zijn bekendste werk is ongetwijfeld het 'Schilder-Boeck'. Het was geschreven door de schilder en schrijver Carel van Mander en heeft al eeuwenlang veel gezag. Dit werk, 'waerin voor eerst de leerlustighe Juecht den grondt der Edel vry Schilderconst in Versclieyden deelen wordt voorgedraghen'bestaat uit zes deeltjes die elk een eigen titelpagina hebben. De eerste editie verscheen in 1603-1604 en werd gedrukt in opdracht van de Haarlemse boekverkoper Passchier van Westbusch. De deeltjes konden dus ook los worden verkocht, wat het ondernemersrisico van zo n duur werk hielp verlichten. beneden dc Settingc ofPrijs. ende Schepenen der Sr.iJt Alcknncr, Hl trblUlttgC fUtlOlUCU SIllltK Dilt lioc ukI tij' Int Jltticiil toaiioc EmuiwuDc öcuroi Dcfcc S>tc< d: i dc ©tieners ciidc Sdrtcrs op fccdicrc pcyiic UictDt ucrboDcn i geen öjooDi brncocii of boucn Dc (cttmgc foo Pan pjijs als gcuncb cc tc mogen Clniioopcn; ctlitct ccmgc Pan DtftlDc/ Des niet tegen 'papengilde', waarvan geestelijken en geleerden lid waren. Ook kende Alkmaar misschien al schuttersgilden. In het begin van de zestiende eeuw is er sprake van een goud- en zilversmidsgilde. Het scheepsmakers- of pekkersgilde dateert van 1521. Uit diezelfde tijd is een ordonnantie of reglement bewaard gebleven van het huidekopers-, leerlooiers- en schoenmakersgilde. Zo'n 'gildebrief' somde de rechten en plichten van de leden op en gaf soms heel nauwkeurig aan waaraan de gildebroeder zich in het dagelijks werk had te houden. Er wordt weieens gedacht dat gilden typisch middeleeuwse verschijnselen zijn geweest. Dat is echter niet juist. Na 1600 en tot betrekkelijk kort voor het algehele opheffingsbesluit in 1798 werden er geregeld nieuwe gilden in het leven geroepen. Het grutters- en gortersgilde stamt bijvoorbeeld uit 1603. In 1751 werd een timmermanscollege opgericht waarbij zich ook het al meer dan een eeuw oude gilde van kistenmakers en schrijnwerkers aansloot. Voordat aan het einde van de zestiende eeuw de hervorming de rooms-katholieke kerk verdrong, hadden de gilden naast een economische ook een belangrijke religieuze functie. Elk gilde stond onder de bescherming van een bepaalde heilige, aan wie een altaar in de Grote Kerk was gewijd. Zo hadden de wevers Sint Rochus of Sint Severus als beschermheilige, de scheepmakers Sint Jozef, de molenaars Sint Victor en de schoenmakers Sint Crispijn en Sint Crispiniaan. Voor het altaar werden missen opgedragen voor de zielerust van de overleden broeders. Ook liepen de gilden altijd mee in de openbare processies. Met de kerkhervorming kwam aan dit alles een eind en bleef alleen de economische en sociale functie van de gilden over. Belangrijke doelstellingen van de gilden waren het beperken van de onderlinge concurrentie tussen de vakbroeders en het maken van afspraken over de prijzen die de consument moest betalen voor de verleende diensten en produkten. Dit betekende dat er loonregelingen werden ontworpen, waaraan iedere ambachtsbaas zich had te houden. Bij gelijke dienstverlening mochten er geen loonverschillen zijn. Natuurlijk waren er altijd lieden die buiten het gilde om probeerden om tegen lagere prijzen klanten te krijgen.Tegen deze zogeheten beunhazen werd 322 echter streng opgetreden. Het was niet zo dat de bazen maar volkomen willekeurig en eenzijdig loon- en prijsafspraken konden maken. Het stadsbestuur moest de vastgestelde lonen en prijzen goedkeuren. Dit gold overigens ook voor de lonen en prijzen van ambachtslieden die niet in een gilde waren verenigd. Prijscontrole was natuurlijk een moeilijke zaak, omdat er veel produkten van verschillende kwaliteit op de markt kwamen. De meeste aandacht werd besteed aan de prijzen van eerste levensbehoeften. Vooral de prijs van het brood werd scherp in de gaten gehouden. De autoriteiten waren altijd bang dat bij het vrijlaten of niet goed controleren van de broodprijs het 'grauw' te hoop zou lopen. Rellen en oproeren, daar zat het stadsbestuur niet op te wachten. Door middel van een zogenaamde broodzetting werd de bakkers voorgeschreven hoeveel zij moesten vragen. Rechtsboven: De ambachtslieden moesten zich aan strenge regels onderwerpen. Het brood mocht niet beneden, maar ook niet boven een bepaalde prijs worden verkocht. Deze verordening uit 1681 stelt op overtreding van dit verbod een straf. Het pamflet werd gedrukt door de stadsdrukker.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Ach Lieve Tijd Alkmaar | 1988 | | pagina 6