Sonder arbeyd
Linksboven: De
scheepsbouw ontbrak in
Alkmaar niet. De
scheepswerf Nicoiaas
Witsen aan de Eilandswal
vras wijd en zijd bekend.
Hier een blik in één van de
hallen van de werf in 1927,
waar zogenaamde
koffiebakjes in aanbouw
zijn.
Rechtsboven: Deze opname
is gemaakt op 2 augustus
1917, vlak vóór de
tewaterlating van het schip.
De werf is die van Nicoiaas
Witsen, een naam die
ontleend was aan die van de
Amsterdamse burgemeester
uit de 17de eeuw die in 1671
een beroemd geworden
standaardwerk over de
scheepsbouw schreef.
Eigenaar van de
scheepswerf was de
grootondernemer
W. F. Stoel. De naam van het
schip is ons niet bekend,
maar het bouwnummer was
om precies te zijn 576.
Midden: Op 27 juli 1922
werd op de Witsen-werf de
Joukje (bouwnummer 646)
te water gelaten. Rechts op
de achtergrond het
Heiligland met een
afgemeerde boot van de
Alkmaar-Racket.
het verplaatst naar diens collega. In het huis van
Cromhout speelden zich soortgelijke taferelen af.
De impostboeken werden daarbij op straat
gesmeten. Bij het doorbladeren daarvan bleek
echter, dat overheidsfunctionarissen steun
verleenden aan de pachters bij het invorderen van
de impost. Overigens een gewoon verschijnsel in
die tijd. Het volk wilde toen zijn woede koelen op
het huis van de president van de schepenbank. Op
dat moment kwam de schutterij in actie en deze wist
het oproer te onderdrukken.
Dat brand schering en inslag in het bedrijfsleven
was, blijkt ook uit de geschiedenis van de
Alkmaarse touwslagerijen met bijbehorende
lijnbanen. Een lijnbaan was een grasveld waarover
de touwen werden getrokken en gespannen. In 1611
verbrandden er zes bedrijven buiten de
Nieuwlanderpoort. In 1656 raakten de Ooster
Baanen op het Westeynde binnen een uur bijna
afgebrand. Negentig jaar later bleef er op dezelfde
plaats, niets over van de baan en het teerhuis, weer
door brand, die eigendom waren van de
Amsterdammer Jan Wijnber. Oorzaak was het
overkoken van de teerketel. De Alkmaarse
lijndraaiers, zoals de eigenaren van de touwbanen
werden genoemd, waren ondernemende lieden,
zoals uit het volgende blijkt. In 1632 verzochten zij
de Staten van Holland om een octrooi (patent) 'op
seker instrument, by hun gevonden, waermede
men sonder arbeyd ende met weynigh volx,
alleenlijck met een paerd, alrehande kabels ende
touwen soude konnen maken, om tselve alleen te
mogen gebruyken'. Het verzoek werd afgewezen,
maar hun ideeën over verlaging van arbeidskosten,
mechanisatie en monopolievorming wijzen op een
heel andere ondernemersmentaliteit dan in het
ambachtelijk bedrijf. 333