Damasten tafellakens
Linksboven: Het bouwvak
mag in een geschiedenis van
de nijverheid niet
ontbreken. De foto is in
1894 genomen bij het maken
van de onderbouw van de
nieuwe gasfabriek aan de
Paardenmarkt.
Rechtsboven: De eerste
steenlegging voor het
gebouw van de
Keuringsdienst van Waren
aan de Paternosterstraat in
1924.
Naast het ambachtelijk bedrijf kwam er
vermoedelijk al in de vijftiende eeuw in de
lakenmakerij ofwel de 'draperie' een andere
bedrijfsvorm op. De drapenier, oorspronkelijk
nogal eens een meesterwever, begon de
verschillende bewerkingen van het laken in één
bedrijf te organiseren. Hoe ging dat in zijn werk?
Deelbewerkers verrichtten tegen betaling de
verschillende bewerkingen van de wol, zoals het
spinnen, kammen en later ook weven, het scheren
en verven. De grondstof bleef eigendom van de
drapenier en vaak verschafte hij de van hem
afhankelijke bazen ook nog gereedschappen,
waarmee hij hen nog meer aan zich bond. De
deelbewerkers werden echter niet in één ruimte bij
elkaar gezet, maar werkten thuis. Vandaar dat deze
bedrijfsvorm huisnijverheid wordt genoemd. De
drapenier had al snel veel meer geld nodig dan de
ambachtsbaas. Hij werkte vooral voor de vrije
markt en niet meer op bestelling van particulieren.
In de lakenmakerij speelden gilden geen rol en de
voor het ambacht zo kenmerkende bepalingen,
zoals beperking van bedrijfs- en produktieomvang
en de controle op prijzen ontbraken ook. De sociale
verschillen tussen de drapeniers aan de ene kant en
de loonwerkers met hun knechts aan de andere kant
werden op den duur steeds groter en de
verhoudingen zakelijker.
Vanaf het einde van de vijftiende eeuw ging het
tijden lang niet zo goed in deze branche, maar na
1580 kwam er een sterke opleving. Behalve door de
aantrekkende vraag uit de snelgroeiende bevolking,
gingen er belangrijke impulsen uit van de vele
Zuidnederlanders die tijdens deTachtigjarige
Oorlog tegen Spanje, gedreven door religieuze en
economische motieven naar het Noorden vluchtten.
Alkmaar kreeg van hen ook zijn deel.
Het waren niet alleen lakenmakers die zich hier
vestigden. Ook damast- en zijdewevers werden
toegelaten, terwijl er tevens goedkopere stoffen,
zoals saaien, op de markt kwamen. Eén van de
bekendste zuiderlingen die in Alkmaar aan de slag
ging, was Passchier Lammertijn. Deze
oorspronkelijk uit Kortrijk afkomstige
damastwever had zich in 1586 in Haarlem gevestigd,
waar hij al snel een beroemd man werd. In 1601
werd hem door de Staten-Generaal een octrooi
verleend voor één van zijn uitvindingen. Wat deze
uitvinding precies inhield is helaas niet bekend,
Hierboven: Afbeeldingen
uit vroeger tijden met werk
in uitvoering tot onderwerp
zijn in het algemeen
zeldzaam. De hier
afgebeelde prent van K. F.
Benschop uit omstreeks
1780 van de Langestraat is
daarom alleen al zo
waardevol. Let niet alleen
op de stellages, maar ook op
de steiger met bouwvakkers.
Hiernaast op de
linkerpagina: De voor- en
achterzijde van een penning
van het Baandersgilde die
toebehoorde aan Jan Pieters
Bos, op een gravure uit 1878.
opheffingsbesluit van 1798 duurde het nog wel even
voordat dit daadwerkelijk was gerealiseerd, maar
de als meest knellend ervaren regels op het terrein
van prijsvorming, vestiging en toelating, kwaliteit
en uitvoering en im- en export verdwenen wel snel.
De financiële afwikkeling van alles waartoe de
roerende en onroerende bezittingen van de gilden
aanleiding gaf, duurde echter nog tientallen jaren.
In 1849 werden er door burgemeesters en
wethouders nog drie personen benoemd om de
twee doodskleden van het schildersgilde te
beheren.Tot 1882 ontving Vrouwtje Moeriaans een
jaarlijkse uitkering van twaalf gulden uit het
kapitaal van het vroegere scheepmakersgilde.
Hiermee kwam een einde aan de sociale functie die
de gilden vanaf de middeleeuwen hebben gehadde
zorg voor zieke gildebroeders en -zusters, de
ondersteuning van weduwen en wezen en de
begrafenisvoorzieningen, waarvoor speciale kassen
of fondsen waren gevormd.