het gebeuren dat er te veel bedrijfjes kwamen.
Vooral in de achttiende eeuw bereikten talrijke
verzoekschriften van de gilden burgemeesters en
vroedschappen om het aantal leden tot op een
bepaald getal te mogen laten uitsterven en geen
nieuwe leden meer te hoeven toelaten. Deze
verzoeken werden meestal toegestaan, waardoor
de arbeidsmarkt na verloop van jaren opzettelijk
was ingekrompen. Achtergrond van de
gildenpolitiek was uiteraard de teruglopende
klandizie ten gevolge van de
bevolkingsvermindering.
Enkele voorbeelden van de gevolgen van deze
politiek: in een verordening van 27 juni 1750 werd
bepaald dat het aantal bakkers, dat in 1749 53
bedroeg, tot op 30 moest uitsterven. In een van
1784 daterend verzoek van de overlieden van het
vleeshouwersgilde werd gevraagd het aantal
vleeshouwers van zestien op twaalf te mogen laten
326 uitsterven en joden van de nering uit te sluiten. Dit
laatste was in Amsterdam ook het geval. 'Van welke
uitsluiting', zo stelden de Alkmaarse slagers, 'de
voornaamste reden mogelijk in den bedriegelijken
aart dier natie (bedoeld wordt het joodse volk) te
zoeken is'. Waarmee de slagers deden alsof het hen
om het belang van de consument ging! Om de
toename van het aantal timmerbazen en de daaruit
voortvloeiende concurrentie die loonsverlagingen
tot gevolg zou kunnen hebben, tegen te gaan,
verzochten de Alkmaarse houtbewerkers in 1749
het stadsbestuur een timmermanscollege te mogen
oprichten, waarin werd toegestemd.
Na 1750 werden de protesten tegen de monopolies
van de gilden steeds sterker en met de grote
bestuurlijke omwenteling van 1795, toen de Franse
idealen van vrijheid en gelijkheid ook hier werden
doorgevoerd, werd de weg vrijgemaakt voor
afschaffing van deze colleges, die steeds meer als
hinderpalen voor de ontplooiing van het
economisch leven werden gezien. Na het landelijke
Linksboven: De
Baangracht omstreeks het
jaar 1870. Aan de linkerzijde
zien we een vellenploterij.
De drooghekken voor de
schoongemaakte huiden
zijn langs de walkant
opgesteld.
Rechtsboven: Vroeger
waren langs de Baangracht
touwslagerijen gevestigd.
De Zwarte Kabel zat in 1873
aan de Voordam. Deze
rekening aan de polder
Egmondermeer was voor
het leveren van een ton teer.
Midden: Deze foto nam Van
derAa op 6 augustus 1904.
Het zicht is dat op de
Noorderkade. Langs het
Noordhollands Kanaal
hadden zich verschillende
bedrijven gevestigd. Links
de vellenploterij van J.J.
Bak en rechts een
kunstmestfabriek. Deze
vestingsplaats was door de
gemakkelijke aan- en afvoer
van grondstoffen en
eindprodukten voor veel
ondernemers heel
aantrekkelijk.