Tien eeuwen Alkmaar,
de Alkmaarders en
hun omgeving
Redactie en samenstelling: drs. Menno van der Laan, prof. dr. Leo Noordegraaf,
drs. Gerrit Valk en Els vanVliet-Mak.
Tekst: drs. F.D. Zeiler.
Op de omslag: Melktijd in
de omgeving van Alkmaar,
op een schilderij door Pieter
Plas (1810-1853). Op de
achtergrond is de Grote
Kerk te zien. Plas was
aanvankelijk huis- en
rijtuigschilder, maar legde
zich later met veel sitcces toe
op dergelijke romantische
veestukken. Hij was
oprichter en eerste directeur
van het Alkmaarse
Tekengezelschap Kunst Zij
Ons Doel.
Links: Het Nederlands
Hervormde kerkje te
Egmond aan Zee, gebouwd
in 1746 ter vervanging van de
oude gotische kerk die in
sterk verval was geraakt en
bovendien langzaam maar
zeker in zee verdween. Deze
opname door C. van derAa
dateert van omstreeks 1900;
fotograferen was destijds
nog een wonder waarvoor
het halve dorp uitliep!
Rechts: Openbaar vervoer
in 1891. De lorrie, die werd
geëxploiteerd door de
NV Tramomnibusdienst
Noord-Kennemerland,
bleek al na één seizoen een
financieel debacle. De in
1905 geopende
spoorverbindingen tussen
Alkmaar en de kustdorpen
zouden het veel langer
uithouden. Het bekende
Egmondse hotel Zeezicht
staat hier nog zonder zijn
karakteristieke balustrade.
Toen Alkmaar in 1254 door de graaf van Holland,
Willem II, tot stad werd verheven, verkreeg het een
centrumpositie die het tot op de dag van vandaag
heeft gehandhaafd.Tot kort vóór de
stadsrechtverlening was de nederzetting Alkmaar
ondergeschikt aan de abdij van Egmond. Daaruit
blijkt al, dat sommige dorpen in de omgeving
aanvankelijk veel belangrijker waren; naast
Egmond bijvoorbeeld ook Schoorl en Heiloo.
Toch waren er verschillende redenen voor de
Hollandse graaf om juist Alkmaar te bevoordelen.
In economisch opzicht waren de steden in opkomst
en het dorpje rond de Sint Laurens kreeg dankzij
zijn gunstige ligging steeds meer het karakter van
een handelsplaats. Bovendien was het een militair
steunpunt van belang. Met Alkmaar als uitvalsbasis
kon de graaf opnieuw proberen zijn gezag in het
gebied van de vrijheidslievende Westfriezen te
vestigen. Daartoe werd in de directe nabijheid van
de stad een drietal versterkingen gebouwd: de
Torenburg, de Middelburg en de Nieuwburg,
terwijl ook verschillende belangrijke
verbindingswegen werden aangelegd, zoals de
Munnikenweg. Overigens kostte deze strijd graaf
Willem het leven. Pas in 1289 kon zijn zoon Floris V
het werk voltooien en West-Friesland definitief met
het graafschap Holland verenigen.
Vanaf dat moment waren stad en streek voorgoed
aan elkaar verbonden. Alkmaar werd een
marktcentrum, een knooppunt van land- en
waterwegen en het verwierf gaandeweg een
industrieel monopolie ten koste van de dorpen. Het
kreeg een krachtige stem in de waterstaatszorg en
gaf de toon aan in cultuur en onderwijs.
Anderzijds had Alkmaar de dorpen nodig als basis
voor zijn economische welvaart: de streek was niet
alleen afzetgebied, maar ook toeleveraar van
produkten als graan, zuivel, vis, schelpkalk, zout,
tuinbouwprodukten en duinwater. In tijden van
oorlog, zoals in 1573, moest Alkmaar op de steun