College van Aalmoezeniers Linksboven: Omstreeks de eeuwwisseling werd deze foto genomen van het rooms-katholieke weeshuis aan het Verdronkenoord. Voor de ingang staat nog een gaslantaarn. Het aantal wezen nam na 1900 afzodat in 1921 maar zeven kinderen werden verpleegd. Toen werd maar besloten de kinderen op een kostschool te plaatsen. Rechtsboven: Deze beeldengroep stond eeuwenlang boven de poort van het Burgerweeshuis aan de Nieuwesloot. Momenteel bevindt zij zich in de tuin van het stedelijk museum in de Doelenstraat. Rechts: Dit door Lambert Doomer in 1681 vervaardigd schilderij is de vrouwelijke tegenhanger van dat op de omslag. Op dit schilderij staan de regentessen van het weeshuis afgebeeld. In het opengeslagen boek staan hun namen en leeftijden vermeld: Eva Braskers (49), Susanna Boddens (58) en Levina du Gardijn (81). Behalve het inktstel ligt er ook geld op tafel. Opvallend is het verschil in kleding van de jongste en oudste vrouw. De laatste is veel soberder gekleed. bonen. Verse groenten kwamen weinig op tafel. Naast kolen en rapen werden af en toe ingezouten sperzie- en snijbonen opgedist. Vlees was er één of twee maal per week. De weeshuiskinderen aten 's avonds een dubbele boterham of karnemelkse pap. Eenmaal per week werd het monotone bestaan van de weeskinderen doorbroken. Ze hadden dan toestemming uit te gaan. Daarbij werd wel van hen verlangd dat ze zich op voorbeeldige wijze gedroegen. Wan neer ze zich te buiten gingen aan onbetamelijk gedrag konden ze rekenen op strenge straffen. In de Krebbesteeg stond een huis, het kippehok genaamd, waar regelmatig weeskinderen stiekem gingen dansen. De ongelukkigen die werden betrapt, kregen zes weken huisarrest opgelegd. Op ergere overtredingen als dronkenschap kon sluiting in het blok staan. Ze werden dan vastgeklonken aan een groot blok hout. Doorgaans verlieten de weeskinderen op hun achttiende het gesticht. Als het goed was, hadden ze dan geleerd in hun eigen onderhoud te voorzien. Bij hun vertrek kregen de jongens en meisjes een kleine uitzet mee. Verzorging van hulpbehoevenden in gestichten was één tak van de armenzorg. Een andere, en zonder twijfel de belangrijkste, was de steunverlening aan thuiswonende behoeftigen. In de middeleeuwen werd deze taak verricht door de stedelijke priesters. Na verloop van tijd ontstond een college van huiszittenmeesters dat zich met de uitdelingen ging bezighouden. Met de hervorming werd de taak van dit gezelschap beperkt. De verschillende kerkgenootschappen stichtten nu hun eigen armeninstellingen, waarvan de grootste de hervormde diaconie was. De kerkgenootschappen hielpen alleen lidmaten. Zij die geen lidmaat waren 275

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Ach Lieve Tijd Alkmaar | 1988 | | pagina 7