Wezen naar Drenthe
Schikken naar kerkelijke regels
Linksboven: Het gebouw
van de Bank van Leening
met een doorkijkje in de
Lombardsteeg naar de
Koningsweg. Het pand is
afgebroken in 1843. Voor
vele arme Alkmaarders was
deze instelling een uitkomst.
Vooral in de winter als de
prijzen hoog waren en de
werkloosheid om zich heen
greep, werd er heet wat naar
de lommerd gebracht om te
worden beleend. De aquarel
is van de hand van de
stadstekenmeester
M. Stucki.
Rechtsboven: Het in 1786
opgerichte departement van
de Maatschappij tot Nut van
't Algemeen ontplooide op
heel wat terreinen
activiteiten. Zo werd er
onder meer een
volksbibliotheek opgericht.
Hier een kijkje in de oude
openbare leeszaal en
boekerij in de Langestraat
(no. 93).
Onder op de linkerpagina:
Voorblad van Ons Orgaan,
een uitgave van de
Armenraad. Op de
voorkant staat een
advertentie van de
Noord-Hollandsche
Levensverzekering
Maatschappij, het huidige
Hoge Huys.
bedelingsinstanties, kwam er in de praktijk weinig
van terecht. Zo bleek een in 1810 gelanceerd plan
tot oprichting van een armenfabriek waar
bedeelden 'brood door eigen vlijt' konden
verdienen, al spoedig onhaalbaar.
In 1819 betrok het Burgerweeshuis een nieuw
gebouw, het voormalige Proveniershuis van het Sint
Elisabeth Mannen- en Vrouwengasthuis. In het
beginjaar werden er 45 kinderen verzorgd. Hun
verblijf hier duurde echter niet lang. In 1826 was het
huis alweer verlaten. Een groot deel van de wezen
kwam terecht in de koloniën van de Maatschappij
van Weldadigheid. Deze waren in Drenthe opgezet
door Johannes van den Bosch, vertrouwensman
van koning Willem I en van 1830 tot 1834
gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. Er
waren koloniën voor bedeelden, die er met hun
gezin gingen wonen en werken, voor bedelaars en
voor wezen en vondelingen. Van den Bosch ging
ervan uit dat van de in de koloniën geplaatste
mensen 'goede leden voor de samenleving te
vormen waren'. In 1821 vroeg de burgemeester van
Alkmaar de regenten van het Burgerweeshuis
contracten aan te gaan met de Maatschappij van
Weldadigheid tot overname van weeskinderen. Dit
gebeurde en er werden vijf kinderen naar de
koloniën in Drenthe gezonden. De vrijwillige
opzending werd later omgezet in een verplichting.
Voldeed het weeshuis hier niet aan dan werd de
subsidie ingetrokken. Deze dwangmaatregel
wensten de regenten niet te accepteren. Zij namen
hun ontslag, waarna de huishouding van het
weeshuis werd opgeheven. De weeskinderen
werden voorlopig uitbesteed bij particulieren. In
1831 werd begonnen met hun overplaatsing naar de
koloniën. Enkelen bleef dit lot bespaard. Zij
werden door familie in huis genomen.
Met het sturen van weeskinderen naar de koloniën
werd gestopt rond 1850. Het duurde tot 1869 voor
Alkmaar weer een Burgerweeshuis kreeg. Tot aan
de Tweede Wereldoorlog beschikte de stad over een
gesticht voor wezen. Daarna werd definitief
gekozen voor gezinsverpleging.
De rooms-katholieke bedelingsinstelling kreeg in
1852 gezelschap van de Sint-Vincentiusvereniging.
Zwartwerkers
Hoe overleefde een arm Alkmaars gezin de crisis
van de jaren dertig? G. Dilling herinnerde zich over
die tijd het volgende:
'Mijn ouders waren zeer arm en werden geholpen
zoals het toen heette door het Gemeentelijk
Armbestuur, een instelling die in de Doelenstraat
was gehuisvest. Als directeur was daar
dhr. Leenmeier, die altijd deed of hij het geld uit
zijn eigen knip betaalde.
De uitkering was twaalf gulden per week voor een
gezin van acht personen. Van dit bedrag moest
wekelijks de huur betaald worden, zegge f2,35. De
brandstof was een mud cokes van tachtig cent welke
je op de gasfabriek moest halen. Een half mud
eierkolen bij Schipper op de Oudegracht, deze met
de cokes vermengen en je had een week brandstof.
In de zomermaanden kon een arm gezin er nog wat
bijverdienen door het afhalen van sperzie- en
snijbonen voor de inlegfabriek van de
Fa. Hoogstraten. En dat ging aldus: eerst naar de
fabriek aan de Fabrieksweg om te vragen of er nog
bonen waren om af te halen. Dan werd een
nummertje uitgegeven en verteld wanneer de bonen
aan de fabriek kwamen.
Dan een handwagen huren voor één dubbeltje en
naar de fabriek. Daar werden de nummers
afgeroepen en was je daarbij dan kreeg je 150 kilo
sperzie- of snijbonen mee naar huis om af te halen.
Dit moest praktisch in één dag gebeuren en de
volgende morgen met de afgehaalde bonen en de
draden naar de fabriek. Daar werd dan
gecontroleerd of het goed gegaan was en of je
gewicht klopte met hetgeen je had ontvangen.
Hierna volgde uitbetaling variërend van 1,50 tot
ongeveer f2,75 voor het afhalen van 150 kilo
bonen. Alle leden van het gezin werden hierbij
ingeschakeld. Dit was zuiver thuiswerk en werd
natuurlijk niet aan de steun opgegeven.
Ook toen waren er al zwartwerkers'
283