Linksboven: Een schilderij van Margaretha Splinter, dat vermoedelijk werd geschilderd door de kunstenaar C. B. van Everdingen. Zij was in 1613 getrouwd met jonkheer Floris van Juthpaas van Wijnestein, officier in het leger van de Staten-Generaal. Margaretha overleed in 1643 en bepaalde in haar testament dat op de plaats van haar woonhuis een provenhuis moest komen voor acht tot armoede vervallen ongehuwde vrouwen. Rechtsboven: Een foto van de overdekte galerij van het hofje van Splinter uit omstreeks 1905. Links bevindt zich de tuin. Een bewoonster in Westfriese klederdracht maakt een praatje met een buurvrouw. Rechts: In de Franse tijd, in 1798, werd deze tekening vervaardigd van het hofje van Splinter aan het Ritsevoort. We zien hier het hofje, voorzien van gevelsteen, vanuit de Oudegracht. De regentenkamer bevond zich aan de voorzijde. Deze bestaat nu niet meer, maar is momenteel het kantoor van waaruit een advocaat meer dan eens procedeert tegen hedendaagse regenten. vrouw en kinderen mee te verdienen. Als er geld binnenkwam, moesten meestal eerst schulden worden afgelost. Enige tijd kon de huisvrouw de inkopen betalen, maar al spoedig moest zij op de pof kopen. Regelmatig diende te worden bezuinigd. Minder en goedkoper eten werd er dan gekocht. Soms moesten de armen tevreden zijn met marktafval of produkten die bakkers en slagers hun nette klanten niet meer durfden te verkopen. Men poogde huurbetaling uit te stellenWas er geen geld meer in huis dan werden wat schamele bezittingen beleend in de lommerd. Gelukkig bestond in wijken waar armen woonden veelal een sterke solidariteit tussen buurtgenoten. Als een gezin helemaal niks meer had, schoten buren te hulp. Het kwam voor dat alleenstaande weduwen of bejaarden gingen samenwonen om kosten te drukken. Voor sommigen bleef als enige uitweg prostitutie, bedelen, diefstal of bedrog. Een niet onaanzienlijk deel van de Alkmaarse bevolking leefde op de rand van het bestaansminimum. Deze mensen gaven een groot deel van hun inkomen uit aan voedsel. Het meeste geld werd besteed aan brood. Wanneer de prijs hiervan sterk steeg, dreigde voor velen 'den geesel van honger'. De Alkmaarse overheid was er alles aan gelegen de prijs van het brood te beheersen: een hongerende bevolking was namelijk gevaarlijk. Om duurte te bestrijden, had het stadsbestuur een aantal middelen. Het kocht zelf graan aan en verkocht dit voor een lage prijs. Schaarste werd ook tegengegaan door uitvoer van graan te verbieden. De stad trad verder op tegen handelaren die de prijs opdreven. Er waren altijd wel 'eenige Bloed- suygers' die 'de sloten voor hun gepropte koorn- Magesijnen hielden om so al hoger merkt te verwagten en de gemeente al meerder 't bloed ten nagelen uyt te perssen'. De overheid bepaalde in sommige dure jaren dat de minder vermogenden BHHBBHHHHhB

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Ach Lieve Tijd Alkmaar | 1988 | | pagina 11