Herhaaldelijk gerestaureerd
Een veilig gevoel
Klooster onder het zand
In de zestiende eeuw versterkte men de Alkmaarse vesting door de aanleg
van een brede aarden walwant dat was goedkoper dan een stenen muur en
hield bovendien beter de kanonskogels tegen. Nu lagen de kloosters Oude
Hof en Middelhof zo dicht bij de nieuwe wal, dat een groot deel van hun
terrein onder het zand zou komen. Het stadsbestuur besloot daarom ter
hoogte van deze kloosters een stenen muur te maken, maar de meerkosten -
respectievelijk 275 en 80 carolusguldens - de kloosters te laten betalen. Zij
mochten ook ieder een poortje in deze muur laten maken om bij het water
van de gracht te kunnen komen.
Misbruik werd echter bestraft. Als de kloosters door die poortjes
misdadigers de stad uit zouden smokkelen, zouden de toegangen worden
dichtgemetseld. Vermoedelijk is dit nooit gebeurd, want van dichtmetselen
is niets bekend. Misschien zijn de kloosterlingen zelf we! door de poortjes
ontsnapt, toen de geuzen voor de poort stonden.
Hierboven: Een zeer
zeldzame foto van de
Kennemerpoort. rond 1860
gemaakt, kort voordat de
poort werd gesloopt. Links
staat nog hetzelfde huisje
tegen de stadswal, dat ook
op de voorplaat van ruim
honderd jaar eerder is aan te
treffen. Het tolhuisje rechts
Rechts: De Friese
binnenpoort, die Crescent
vlak vóór de afbraak in 1802
tekende. Gedenkstenen in
deze poort herinnerden aan
de angstige dagen in
september 1573.
Onder: De binnenkant van
de Kennemerpoort, met
daarnaast een mooi
exemplaar van een
17de-eeuwse trapgevel.
Grote Kerk. Deze laatste is grotendeels van
natuursteen, de Onze Lieve Vrouwekapel is
opgetrokken uit baksteen met natuurstenen lijsten
en versieringen. Door latere aanbouw, door brand
en door restauratie is het uiterlijk wel wat
veranderd. Echt oud lijkt nog de westelijke ingang
in de Kapelsteeg te zijn. De grote deuren worden
omlijst door een aardige, naar boven spits
toelopende boog.
De kloosters vielen vooral op doordat zij met hun
afgesloten en ommuurde tuinen en erven zo'n
betrekkelijk groot deel van de ruimte binnen de
wallen in beslag namen. Sinds de veertiende eeuw
stond het Sint Catharinaklooster of Oude Hof
tussen de Grote Kerk en de Heul. Na 1400 vinden
we aan de Doelenstraat het Heilige Maria van
Nazarethklooster of de Jonge Hof, en tussen beide
in, bij de Gasthuisstraat, de Middelhof of het
klooster van Sint Salvator en Maria. Behalve de
namen, die nu enkele scholen voor
beroepsonderwijs dragen, is van deze kloosters
niets overgebleven. De Witte Hof, klooster van
Maria Magdalena of Sint Annaklooster, leeft nog
voort in het gebouw dat in 1576 door Diedrick
Sonoy, gouverneur van Noord-Holland, als
woonhuis werd gekocht en sindsdien bekend is als
Hof van Sonoy. Het Minderbroederklooster op de
Paardenmarkt werd na de hervorming ingericht als
mannengasthuis, maar dit is ook reeds lang
verdwenen.
Belangrijke gebouwen waren de Oude en Nieuwe
Doelen, de verzamelplaatsen van respectievelijk de
Sint Joris- en de Sint Sebastiaansschutterij.Thans
bestaat alleen nog de Nieuwe Doelen uit de
zeventiende eeuw, aan de Doelenstraat. Het
Stedelijk Museum is er in ondergebracht.
Ziekenhuizen vond men in het Heilige Geest
Gasthuis aan de Houttil en het Elisabeth Gasthuis
aan wat nu heet Gasthuisstraat. Het Pesthuis was
eerst een deel van de Witte Hof en verhuisde later
naar de Gasthuisstraat. Het Leprozenhuis lag
buiten de stad aan de weg naar Heiloo.
Midden in de stad vergaderden de vroede
bestuurderen in het stadhuis, waarvan het oudste
gedeelte nog uit de middeleeuwen dateert. In 1509
begon men met het herstellen en uitbreiden van het
in 1508 verbrande gebouw. Toen werd ook de toren
gebouwd. Behalve de zetel van het stadsbestuur
was er ruimte in het gebouw voor het verhandelen
van goederen. Het stadhuis is herhaaldelijk
gerestaureerd, dat wil zeggen feitelijk opnieuw
gebouwd, maar de kapconstructie is nog origineel.
Om dit alles heen lagen de stadsgrachten en de
vestingwallen. Begonnen als aarden wal, maar
reeds in 1450 waren de laatste althans gedeeltelijk
van steen opgemetseld. De oudste stadsgracht werd
in het zuiden gevormd door de Laat. In 1536 groef
men de Oudegracht, die naar het westen als
Lindegracht en Geestwater om de kerk heen liep en
langs de Paardenmarkt, volgens een nog niet geheel
duidelijk verloop, de noordzijde van de stad
beschermde. Reeds in die tijd was er sprake van een
Friesepoort, waardoor de uitvalsweg naar
(West-)Friesland liep. Aan de oostzijde lag de stad
waarschijnlijk open naar het water: de laatste