Tien eeuwen Alkmaar, de Alkmaarders en hun stadsbeeld Redactie en samenstelling: drs. Menno van der Laan, prof. dr. Leo Noordegraaf, drs. Gerrit Valk en Els van Vliet-Mak. Tekst: Kees Pascha. Op de omslag: Een kijkje buiten de Kennemerpoort in 1689, waar nu de Kenneinerstraatweg begint. Links staat op de wal een houten standaardmolen. In 1605 werd toestemming gegeven een molen te zetten op één van de overwelfde geschutskelders. De afgebeelde molen werd in 1769 vervangen door de stenen korenmolen die er nog steeds staat. Op de voorgrond een ondiep gedeelte van de stadsgracht dat met een hekje is afgezet en het Paardenwed werd genoemd omdat hier de paarden konden drinken. Links: De Zilverstraat vanaf de vesting. Rechts het 'Kasteeltje', gebouwd kort vóór 1900, dat zo dikwijls slachtoffer wordt van het vrachtverkeer. Deze straat is daar ook eigenlijk te smal voor. Links en rechts de deftige huizen van het Kennemerparkdie hier omstreeks 1900 werden neergezet, op de plaats van de oude lijnbaan. De Alkmaarders poseren graag voor de bekende fotograaf C. van derAa. Rechts: Nogmaals de Kennemerpoort, door een onbekende kunstenaar getekend in de 19de eeuw. Links staat de stenen korenmolen De Groot, die nog steeds maalt en nu naar de eigenaar - de familie Piet - de Molen van Piet wordt genoemd. Bovenop de poort heeft men een luidklok geplaatst om te waarschuwen als de poort werd gesloten. Het aanzicht van een middeleeuwse stad werd gevormd door kerk, kloosters en kapellen, daartussen de merendeels kleine, bijna allemaal houten huizen, boerderijen met vee, kerkpleinen en marktstraten, dat alles omgeven door de vestingwal. Ook Alkmaar zag er zo uit, maar natuurlijk stond dit niet allemaal in éénmaal op zijn plaats. Alkmaar begon als een nederzetting op de noordelijke punt van de grote zandrug (een vroegere strandwal) die van Limmen over Heiloo tot in Alkmaar is terug te vinden. Hoog en droog zaten daar de boeren in hun langwerpige huizen, bouwsels van verticale en horizontale palen. De wanden daarvan waren opgevuld met vlechtwerk van wilgetenen en met klei dichtgesmeerd, het dak was bedekt met riet. In het midden was de stookplaats, met de ketel er boven, en in het dak zat een gat om de rook te laten wegtrekken. Het vee werd 's winters onder hetzelfde dak gehouden. zodat het dicht bij de hand was en nog wat warmte gaf. 's Zomers graasden de koeien op de omliggende klei- en veengronden, die lager en dus drassiger waren en daardoor voornamelijk begroeid waren met gras. Op de zandgrond bij de huizen zullen pastinaken (witte wortelen) en andere 'warmoes' (groente) zijn geteeld. Verder in de omtrek lagen de talloze meren, waaraan Alkmaar de tweede lettergreep van zijn naam dankt. Die leverden de vis - nog eeuwenlang dé vrijdagsspijs - en maakten het vervoer van mensen en goederen over het water mogelijk. Dat was in die tijd meestal geriefelijker dan te voet of te paard ploeteren over de onverharde zand- en kleiwegen. Wellicht is mede hierdoor de nederzetting Alkmaar tot een stad uitgegroeid: over het water is namelijk de aanvoer van landbouwprodukten, zuivel en vee naar een centrale marktplaats mogelijk. Bovendien is een hoger gelegen plek, omgeven door plassen en

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Ach Lieve Tijd Alkmaar | 1988 | | pagina 3