Duimschroeven aanzetten
Linksboven: De schutterij
was een soort stedelijk
legertje dat in actie kwam bij
ernstige ongeregeldheden en
af en toe ook elders in het
land werd ingezet om de
troepen van de staat bij te
springen. De schutters
hadden hun hoofdkwartier
en exercitieplaats in de
Nieuwe Doelen (nu het
Stedelijk Museum). J.A.
Crescent tekende het
doelengebouw en het met
een hek afgesloten
doelenveld in 1789.
Rechtsboven: De schutters
hadden zich toegewijd aan
Sint Joris, de legendarische
ridder die de draak versloeg.
Op de publikaties van de
schutterij vinden we daarom
dit vignet dat niets te raden
overlaat over de naam en de
belangrijkste bezigheid van
het korps.
Midden: Schuttersstukken
zijn schilderijen waarop de
gezamenlijke schutters van
een vendel zich lieten
portretteren in hun beste
uitrusting en met alle
bijbehorende attributen. Op
dit schilderij staan twaalf
officieren en vaandeldragers
van de jonge schutterij in
1611.
Midden op de linkerpagina:
Het tweede schilderij van
Van der Heek is even
gruwelijk als het eerste. Het
laat koning Cambyses zien
en Otanesde zoon van de
onrechtvaardige rechter
Sesamnes. Otanes moet
plaatsnemen op een stoel die
is bekleed met de huid van
zijn ter dood veroordeelde
vader.
- zoals dat heden ten dage wordt geformuleerd -
'wettig en overtuigend bewijs' aangenomen.
Marijtje Loth bijvoorbeeld, werd gevangen
genomen en verhoord omdat zij was bevallen van
een onwettig kind, toen nog een misdaad. Haar
bekentenis had plaats 'op den oever des doods' en
werd daarom door de schepenen afgewezen.
Bekentenissen, gedaan tijdens een ernstige ziekte
of onder tortuur, tijdens een marteling, golden
eveneens niet als bewijsmateriaal, tenzij ze
naderhand in pijnloze toestand werden
onderschreven. Wanneer het Alkmaarse
delinquenten betrof, was bewijsvoering via
getuigen veelal een eenvoudige aangelegenheid.
Alkmaar was uiteindelijk nog een klein stadje.
Baatten noch de examens, noch de
getuigenverklaringen, dan restte als methode tot
het afdwingen van een bekentenis van 'quaat
gedragh', de tortuur. De lichtste vorm van tortuur
bestond uit het toedienen van enkele geselslagen.
Een zwaardere vorm was het gebruik van duim- en
scheenschroeven. Een andere vorm bestond uit het
ophangen aan de handen en het toedienen van
geselslagen. Van deze kwelmethoden is in Alkmaar
tussen ruwweg 1700 en 1800 een spaarzaam gebruik
gemaakt, omdat het zelden voorkwam dat iemand
bleef ontkennen. Vormen van 'quaat gedragh'
waren onder meer moord en doodslag, diefstal,
souteneursactiviteiten, hoererij, bedelarij,
vagebondering, verstoring van de openbare orde,
en zeden- en vermogensdelicten.
De pijnbank was de zwaarste vorm van verhoor.
Een gruwelijk dwangmiddel. Het slachtoffer werd
op de martelbank gelegd en aan handen en voeten
gebonden. Aan het voeteneinde bevond zich een
klein balkje, waarmee het touw kon worden
opgewonden dat bestemd was om de ledematen van
207