Ooievaar in stadsdienst
Rechts: Van alles is er
tegenwoordig op de markt te
koop, maar zoiets als op
deze ansicht zul je niet gauw
meer aantreffen. Hier staan
verkopers van matten in alle
soorten en maten op de
markt aan het Hofplein in
1902. De uitgever van de
kaart was de Amsterdamse
firma Schaefers.
Nicolaas Beets over Alkmaar
Dat ook Nicolaas Beets, schrijver van de 'Camera
Ohscuraoog had voor de gezellige bedrijvigheid op
de markt blijkt uit de volgende passage, waarin hij
de boer beschrijft:
'Kom op een vrijdag voormiddag in het kaasseizoen
te Alkmaar! De meer dan zeventig dorpen, die
rondom de Noordhollandsche metropolis liggen,
hebben hun contingent geleverd. Beemster, Purmer,
Schermer, Waard hebben zich leeg geschud in het
kleine, nette stadje. Al de straten die in een poort
eindigen, en vooral de zoogenaamde Dijk, een
breed plein binnen de stad, staan vol van hun geel en
groen afgezette wagens op het krat beschilderd met
bloempotten, krulletters, gedichten.
Al de stallen rooken van den damp hunner paarden;
al de bierhuizen en kroegen dampen van den rook
hunner pijpen. Al de scheerstoelen prijken met hun
ingezeepte aangezichten. Waar gij komt: bij den
tabaksverkooper, in de koomenij, in den
pottenwinkel, bij den schoenmaker, die alle dubbel
hebben uitgestald, bij den notaris, den advocaat,
den dokter, en ten huize van de duizend en een
dijkgraven en penningmeesters van polders, overal
ontmoet gij een boer'.
Hierboven: Behalve matten
waren er aan het begin van
deze eeuw ook allerlei kleine
dieren op de markt te koop.
Om deze dieren te vervoeren
werden grote manden
gebruikt. Het deel van de
markt aan het Hofplein
waar deze foto genomen is,
werd heel toepasselijk
'kleindierenmarkt'
genoemd. De huizen op de
achtergrond zijn gesloopt;
nu staat er het gebouw van
de Provinciale Bibliotheek
Centrale.
meeste bovengenoemde markten waren
weekmarkten die steeds op dezelfde dag van de
week vielen. Vrijdag en zaterdag zijn altijd de
favoriete marktdagen in Alkmaar geweest, behalve
in de FranseTijd.Toen werd de zaterdagse markt
vanwege de joodse sabbatviering naar de
donderdag verplaatst.
Er moest soms heel wat geschoven en verschoven
worden om kopers en verkopers voldoende ruimte
te geven. In 1601 werd bijvoorbeeld bepaald dat de
hoendermarkt, die tot dan toe aan de oostzijde van
de Mient was gehouden, naar de Lange
Nieuwesloot moest verhuizen om zo plaats te
maken voor zuivelverkopers uit Waterland. Dezen
konden dan op de Mient hun schuiten tegen de wal
aanleggen. Met de regelmaat van de klok werden
dergelijke veranderingen doorgevoerd. In 1684
kocht het stadsbestuur een aantal paarde- en
koestallen aan het Minderbroederserf, om ook daar
de marktruimte te kunnen vergroten.
In verband met de beperkte geschikte ruimte waren
er strenge voorschriften waar wel en niet mocht
worden gehandeld. Op de twee bruggen over de
Kooltuin mochten bijvoorbeeld geen kooplui staan.
Er was precies bepaald waar de boeren hun lege
karren moesten stallen. En handel voor de deur van
de elite was ongehoord. Een standwerker die de
hele dag luidkeels zijn waren aan stond te prijzen
voor een burgemeesterswoning in de deftige
Langestraat, dat kon natuurlijk niet! Behalve
overlast was ook stank een goede reden tot
verplaatsing van een markt. Zo werd op verzoek
van de bewoners van de Oudegracht in 1613 de
varkensmarkt verplaatst naar de bostelmarkt
tussen het Nieuwland en het stadserf.
Voor een staanplaats op de markt moesten de
kooplui betalen. De prijs was afhankelijk van de
manier waarop een koopman zijn spullen wilde