Bedevaart als straf groepsreizen aanboden. Net als de huidige reisbureaus gaven deze organisaties fraai ogende reisgidsen uit om zoveel mogelijk klanten te lokken. Mogelijk heeft Pieter Claeszn. Paling voor zijn reis naar Jeruzalem ook van de diensten van een Venetiaans reisbureau gebruik gemaakt. Pieter was in zijn tijd een machtig Alkmaarder. Hij was burgemeester, beheerder van de stadsfinanciën en rentmeester van de abdij van Egmond. Door een uitgekiend huwelijk met Josina van Foreest, in 1492, had hij zijn bezittingen aanzienlijk weten uit te breiden. Latere telgen uit het geslacht van Foreest hebben Josina haar huwelijk niet in dank afgenomen en Pieter ronduit voor een 'geldwolf' uitgemaakt. Uit hun huwelijk werd één zoon, Lourens, geboren. Diens overlijden op jeugdige leeftijd bracht een dramatisch keerpunt in het leven van Pieter. Hij veranderde van levenshouding en ging op reis naar Jeruzalem. Waarschijnlijk om daar vertroosting voor het verlies te zoeken.Tot de getuigenissen van zijn bedevaart behoort een portret dat hij na zijn terugkeer van zichzelf liet schilderen. Op dit portret, geschilderd door Maerten van Heemskerck, staat Pieter afgebeeld met een palmtak in zijn rechterhand. Zoals de schelp het merkteken van de Jacobusganger was, zo was de palmtak het symbool van de Jeruzalemvaarder. Ook wordt hij op zijn grafmonument in de Grote Kerk 'Godsridder' genoemd. Een erenaam die alleen voor pelgrims naar Jeruzalem was weggelegd. De namen van Pieter en zijn vrouw Josina leven overigens nog steeds voort. Zij beschikten namelijk dat er na hun dood een hofje voor bejaarde stadgenoten van hun nagelaten kapitaal moest worden gebouwd. Dit provenhuis 'Paling en Van Foreest' werd inderdaad gebouwd. Het staat nog steeds aan de Geest en wordt al meer dan vierhonderd jaar permanent bewoond. Sommige pelgrims gingen niet uit vrije wil op weg. Zij werden door de rechtbank tot een pelgrimage gedwongenMeestal werd deze straf voor een lichte overtreding, zoals belediging of vandalisme, gegeven. Maar soms had ook een zwaar misdrijf, zoals doodslag, een bedevaart tot gevolg. In Alkmaar legde men bedevaarten om uiteenlopende redenen als straf op. In mei 1520 132 werd Baert Reyerszn., bijgenaamd 'Scheel Baerken', tot het maken van een voettocht veroordeeld, omdat hij de stedelijke belasting had ontdoken. De vermoedelijk veel geplaagde Baert moest als boetedoening naar het thans onbekende Weesmael in Brabant om daar aan Sint Job eer te bewijzen. In dezelfde maand werd Cornelus Hugenszn. ook tot een bedevaart verplicht. Bij de ongelukkige Cornelus was melaatsheid geconstateerd, waardoor hij zich niet meer tussen de mensen mocht mengen. Desondanks was hij toch in de stad opgedoken. Voor de burgemeesters was dit voldoende reden om hem naar het verre Wilsnack in Duitsland te zenden en hem pas weer in de stad toe te laten als hij genezen zou zijn verklaard. Een andere pelgrim tegen wil en dank was Dirck de Screyer die, eveneens in 1520, naar 'Onse Lieve Vrouwe binnen de stede van Amersfoort' werd gestuurd. Hij kreeg deze straf, omdat hij dagelijks zijn 'pryvaten' in de stadsgracht had uitgestort. Linksboven: Hotel De Toelast aan de Koorstraat in 1914. De mobilisatie was door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog afgekondigd. Militairen poseren daarom voor de fotograaf. Rechtsboven: Nogmaals een afbeelding van logement en stalhouderij De Toelast, dat toentertijd, in de tweede helft van de 19de eeuw, eigendom was van J. van der Haagen. Een halve eeuw geleden werd De Toelast gesloopt om plaats te maken voor een bankgebouw. Hierboven: Hotel Wijnkamp aan de Paardenmarkt omstreeks 1870.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Ach Lieve Tijd Alkmaar | 1988 | | pagina 8