De postkoets naar Haarlem
Rechts: Bergen was een
geliefd uitgaansoord voor
inwoners van Alkmaar. Op
de foto is de Breelaan vanuit
het zuiden te zien. Links
bevindt zich de ingang van
de Guurtjeslaan. De
knoestige eiken zijn
gedeeltelijk nog aanwezig.
Aan het eind van de
Breelaan was de uitspanning
'Het Vrouwtje aan Duin
waar ook de Alkmaarders
graag naar toe gingen. Tafels
en stoelen stonden onder de
hoge beuken. Pannekoeken
en sla met eieren waren de
geliefde versnaperingen.
Hierboven: In de
oorlogsjaren werd deze foto
genomen van de smederij
van Nic. Koelman aan de
Achterweg. Onder het oog
van Duitse militairen is men
bezig met het beslaan van
paarden. Vlak na de oorlog
waren er nog negentien
smederijen in Alkmaar,
waarvan er in 1969 maar
drie over waren. Thans kent
de stad nog één hoefsmid.
druk bevaren. Op verschillende trajecten voer elk
uur een jaagschuit en sommige steden waren zelfs
's nachts door trekschuiten met elkaar verbonden.
Alkmaar was door een trekvaart naar Hoorn op het
netwerk van jaagschuiten aangesloten. Deze
Hoornse Vaart werd in 1660 geopend. In
vergelijking met andere vaarten was dat vrij laat.
Hoewel de route minder druk was dan de meeste
andere trajecten, maakten toch nog gemiddeld
10.000 reizigers per jaar gebruik van deze
trekschuitverbinding. In de meeste maanden van
het jaar vertrok vier maal daags uit beide steden een
schip. In Alkmaar lag de trekschuit in het Zeglis.
Wie met de eerste schuit wilde vertrekken, moest
vroeg op, want die vertrok al om vijf uur
's ochtends. Daarna voeren er nog schuiten af om
acht uur 's morgens en om twee en vier uur
's middags. In de wintermaanden werd het aantal
dagelijkse afvaarten teruggebracht tot twee. De
schipper mocht maximaal vier uur over de tocht
doen. Dit betekent, dat de trekschuit een
gemiddelde snelheid van zeven kilometer per uur
haalde; een zeilend beurtschip ging ongeveer even
snel.
De schippers waren verplicht om op tijd te
vertrekken, ook al waren er geen passagiers.
Volgens een bepaling in hun arbeidscontract
moesten zij hun vertrektijden in Alkmaar 'na de
clock van de Groote Kerk reguleren'; in Hoorn 'na
de clock van de Noorderkerk'. Verder hadden de
schippers de plicht om hun schuit 'droog en schoon'
te houden. Ook mochten zij niet 'dronken afvaren'
en was het hen verboden om 'te vloeken, sweeren,
eikanderen te slaan of dreygen te slaan, alsmede te
lasteren of te schelden'. Tenslotte moesten zij erop
toezien, dat er aan boord geen tabak werd gerookt.
De reiziger die toch rookte, moest een boete van
dertig stuivers betalen. Weigerde hij te betalen, dan
mocht de schipper: 'met het afnemen van het
opperkleed van de onwillige de boete invorderen'.
Van vervoermiddelen te land werd minder vaak
gebruik gemaakt.Toch werd het in de achttiende
eeuw langzamerhand drukker op de wegen. Vooral
in de stad was de verkeersdrukte groot.Tussen de
vele oude vrachtkarren doken allerlei nieuwe
privérijtuigen op, zoals koetsen, karossen en
(tweewielige) cabrioletten. Deze rijtuigen waren
het kostbare bezit van rijke burgers die er bezoeken
rpee aflegden of die er rijtoeren in de omgeving mee
maakten. Hun iets minder welgestelde stadgenoten
moesten genoegen nemen met een sleepkoetsje.
Dit had twee ijzeren glijders in plaats van wielen en
werd als een soort slee, met veel vonken en lawaai,
over de straatkeien getrokken.
Voor langere rijtochten kon een koets met koetsier
worden gehuurd. Het huren van een rijtuig kostte
echter een flinke duit. Een reiziger die met een
huurkoets naar Hoorn wilde, moest al snel tien
gulden betalen. Een fortuin in vergelijking met een
enkeltje trekschuit, dat naar Hoorn maar tien
stuivers (een halve gulden) kostte.
Iets goedkoper was de postkoets, of diligence, naar
Haarlem. In de koets stonden twee bankjes
tegenover elkaar. Passagiers die met hun rug naar
de koetsier zaten, die dus achteruit reden, moesten
1 gulden en 16 stuivers betalen. Zij die vooruit
reden, moesten zes stuivers meer betalen.
De postkoets had, net als de trekschuit en het
137