Niet roken in de trekschuit
Linksboven: Een koets met
passagiers, die staat te
wachten voor de sociëteit in
De Hout, omstreeks 1905.
De koets was eigendom van
de Alkmaarse
Rijtuigmaatschappij, die
was gevestigd in de
Breedstraat. Deze verleende
tevens diensten op het
gebied van
goederentransport,
verhuizingen en opslag van
boedels. De Buitensociëteit
in De Hout heeft nimmer
gefloreerd. Het elitaire
karakter verhinderde dat de
Alkmaarse bevolking er in
grote drommen naartoe
trok.
Rechtsboven: Aan het begin
van onze eeuw werd deze
ansichtkaart gepubliceerd
van een stalhouderij aan de
Frieseweg. Het bedrijf was
eigendom van M. Bregman.
Vooral de straten waarlangs
men de stad binnentrok,
waren ruim voorzien van
stallingsmogelijkheden. In
1906 kende Alkmaar zelfs 23
stalhouderijen.
Midden: Een gezin maakt
een pleziertochtje op de
Achterweg, omstreeks 1924.
Op de achtergrond is het
Victoriepark. De Achterweg
(nu Wageweg) kreeg deze
naam omdat het achter de
stadsmuur liep. Alleen hier
is nog een stukje stadsmuur
bewaard gebleven.
stuivers met schipper Cornelis Lok meevaren.
Deze tocht duurde, bij gunstige
weersomstandigheden en geen tussenstop in
Gouda, ongeveer 22 uur.
Toch waren beurtschepen niet erg geschikt voor
massaal personenvervoer. Meestal konden per keer
niet meer dan twaalf personen worden
meegenomen. Bovendien was de reis zelden
comfortabel. Vaak moesten de passagiers in de
open lucht, aan dek verblijven, of zich anders
tevreden stellen met een plaatsje tussen de lading in
het ruim.
De invoering van de trekschuit betekende een
geweldige verbetering voor de reizigers.
Trekschuiten, of jaagschuiten, waren uitsluitend
bestemd voor personenvervoer. Aanvankelijk
136 waren de boten klein en vrijwel open. De enige
bescherming tegen regen en wind werd geboden
door een zeildoeken tentje. Later werden de
schepen geriefelijker. Ze kregen een vaste houten
roef met banken aan de kanten en rondom ramen.
De schuiten werden ook groter. Sommige boden
plaats aan wel vijftig volwassenen.
Voor de trekschuiten werden speciale trekvaarten
gegraven. Dit waren lange, liefst kaarsrechte,
kanalen, waarlangs een jaagpad werd aangelegd.
Op dit jaagpad liep een paard dat vaak door een
kind werd bereden. Het paard trok de schuit voort
door middel van een lang touw dat aan een mast op
de voorplecht was bevestigd.
De eerste trekvaart kwam gereed in 1632 en
verbond Amsterdam met Haarlem. De verbinding
was meteen een groot succes en een ware
trekvaartkoorts brak uit. In korte tijd werden
tussen tal van steden in het noorden en het westen
van het land kanalen gegraven, zodat een uitgebreid
netwerk ontstond. De nieuwe trekvaarten werden