118
tot ongewenste handelingen. Hiermee doelde het
schoolbestuur waarschijnlijk op duistere praktijken
van gevangenbewaarders, die, naar men zei, wel
eens handelden in lijken. Ook kwam het voor dat
behoeftigen zich bij hun leven al verkochten aan de
snijkamer. In het jaarverslag van 1840 is het verzoek
opgenomen te mogen beschikken over de lijken van
in het gasthuis gestorven vreemdelingen, wat
overigens door de regenten van het gasthuis werd
afgewezen. Soms liet men zelfs kadavers uit
Amsterdam komen. Zo kwam er een keer in maart
een kist aan, die al voor de winter uit Amsterdam
was opgestuurd; men kan zich voorstellen in welke
staat het kadaver zich toen bevond. Na 1864 was het
vrijwel onmogelijk nog lijken te krijgen doordat ook
steeds meer niet zo vermogende mensen lid werden
van begrafenisfondsen. In 1865 is de geneeskundige
school weer opgeheven, omdat deze niet meer kon
voldoen aan de steeds strenger wordende
exameneisen.
Linksboven: Portret van
Josephns van Damlector in
de heel- en verloskunde aan
de Geneeskundige School
van Alkmaar. Hij leefde van
1766 tot 1843.
Rechtsboven: Plattegrond
van de Geneeskundige
Schooldie in 1827 in
Alkmaar werd opgericht.
Goed is te zien dat in dit
pand aan de Gasthuisstraat
eerder een broodbakkerij en
graanpakhuis was
gehuisvest. Omdat er in het
vertrek links, tegen de
achterwand, al een fornuis
van de bakkerij stond
kwam hier het
scheikundelaboratorium
van de Geneeskundige
School. Aan de rechterkant
bevond zich een kleine
uitgebouwde ruimte,
grenzend aan een stukje
grond. Dit kamertje bleek
uitermate geschikt voor het
verrichten van snijproeven,
de zogenaamde anatomische
'lessen op het lijk', omdat de
Icadaverresten die
overbleven na de lessen
direct in de aangrenzende
tuin begraven konden
worden.
Midden: ln dit fraaie pand
aan de zuidzijde van de
Oudevest woonde de lector
van de Geneeskundige
School, dr. 3. van Dam. De
tekening is op 5 november
1817 gemaakt door J.A.
Crescent.
praktisch onderwezen zijn alvorens ze het examen
mochten afleggen.
De school was gehuisvest in een deel van het oude
begijnhof aan het oosteinde van de Gasthuisstraat.
Het gebouw had gediend tot broodbakkerij en
graanpakhuis van het aalmoezeniershuis, zodat het
fornuis dat nodig was voor de chemische proeven al
aanwezig was. Ook was er een grote ruimte die
dienst kon doen als collegekamer met in het rond
oplopende banken. Door een gangetje bereikte
men een uitgebouwd vertrekje, waar de
anatomische lessen werden gegeven. Hiernaast lag
een stukje grond waar men de overbodige
kadaverresten kon begraven. Het verkrijgen van
lijken voor deze lessen leverde trouwens nogal eens
problemen op. Toen het stadsbestuur informeerde
waarom er in het jaarverslag over 1836 geen lessen
'op het lijk' voorkwamen, kreeg men als antwoord
dat het beter was zulke lessen bij gebrek aan
kadavers niet te geven, dan dat men aanleiding gaf
I I»l I 1 IIM I l'l l|