Synagoge aan de Laat
Oecumene in de patriottentijd
Aan het eind van de achttiende eeuw drongen in
Nederland allerlei nieuwe ideeën door, niet alleen
op staatkundig, maar ook op godsdienstig gebied.
De patriottisch gezinde koopman Frans Voorhout,
oud-diaken en oud-ouderling van de hervormde
kerk, raakte als lid van het genootschap Physica
bevriend met het medelid pastoor Schouten van de
Sint Matthiasstatie, ook een vurig patriot. Samen
hadden ze vele gesprekken over het geloof
In 1795 schreef Voorhout een beroep aan zijne
Medeburgers om alle hare openbare
godsdienstoefeningen in hetzelfde kerkgebouw te
houdenSchouten gaf hem daarop zijn pas
verschenen boek 'De ware godsdienst' ter lezing en
onder de indruk daarvan ging Voorhout over naar
de rooms-katholieke kerk.
Dat gaf in de stad nogal aanleiding tot de nodige
discussie en pennestrijd.
Toch was Voorhout geen blijver, daarvoor was hij
waarschijnlijk te vrijgevochten. Toen de opvolger
van Schouten hem het bijwonen van de diensten der
hervormden wilde verbieden, ging hij over tot de
statie van Sint Franciscus. Later werd hij helemaal
afvallig en keerde elke kerk de rug toe.
68
Dat de rooms-katholieken een belangrijk stempel
op het stadsleven zetten, blijkt wel uit bepalingen
tegen 'roomse' gebruiken die het stadsbestuur zo nu
en dan uitvaardigde, vaak op aandringen van de
hervormde kerkeraad. Zo werd de feestdag van
Sint Jan (24 juni) tot ongenoegen van de
hervormden naar oud gebruik nogal uitbundig
gevierd. Vandaar dat de kerkeraad het stadsbestuur
verzocht 'de alle jaren gepleegd wordende en
toenemende grote dertelheid, superstitie en
afgoderij op de Sint Jansdag met het ophangen van
kronen, om welke de kinderen eten, dansen en
loveren dragen ter eer van Sint Jan te weren'. Veel
rooms-katholieken trokken op gezette tijden naar
Heiloo, naar de plaats waar tot 1573 het kapelletje
van de Lieve Vrouwe ter Nood had gestaan.
Ondanks alle verbodsbepalingen en bedreigingen
waren de protestantse autoriteiten er niet in
geslaagd daar de Mariadevotie de kop in te
drukken.
Niet alleen de rooms-katholieken moesten in de
zeventiende eeuw in de Alkmaarse samenleving
hun plaats bevechten. Ook de kleine lutherse
gemeente, ontstaan door de vestiging van Duitse en
Noorse kooplieden, werd het niet gemakkelijk
gemaakt. Met steun van buitenlandse
geloofsgenoten kocht ze aan de Zandsloot bij de
Oude Vest enkele huisjes, waarin een kerkruimte
werd ingericht. Op bevel van het stadsbestuur werd
dit bouwsel in 1641 neergehaald. Later werd op
dezelfde plaats opnieuw gebouwd en liet men de
gemeente ongemoeid. Langzamerhand groeide de
gemeenschap door buitenlandse immigranten, die
hier een werkkring vonden in ambachten en
handel. Gegoede gemeenteleden maakten in 1692
de bouw mogelijk van een stenen kerkgebouw op
de hoek van de Baangracht en de Oudegracht.
Ook joden vestigden zich in Alkmaar en verwierven
in de loop van de tijd bepaalde rechten. Hen werd in
1746 toegestaan buiten de stad een begraafplaats
aan te leggen. Ook zij hadden bij tijden met
tegenwerking te kampen. Toen Alkmaarse slagers
met lede ogen de concurrentie aanzagen van hun
joodse collega Meijer Israël, wisten ze het
stadsbestuur te bewegen dat hij voortaan alleen aan
geloofsgenoten mocht leveren. Wel kregen de joden
in 1744 toestemming een synagoge te stichten
achter de Grote Kerk even voorbij het Hoge Huys
in een gehuurde woning. Aan het eind van de
achttiende eeuw kocht Salomon Emanuel een huis
op de Laat, dat als synagoge werd ingericht.
De monopoliepositie van de hervormde kerk bleef
tot het einde van de achttiende eeuw bestaan. Dat
betekende dat het stadsbestuur een grote invloed
had op de beroeping van de predikanten. Soms
leverde dat spanningen op, waarbij de kerkeraad
tot de orde werd geroepen. Door de veranderingen
in de vroedschap werden echter gaandeweg
predikanten van gematigder richting beroepen.
Een conflict tussen het stadsbestuur en de
kerkeraad deed zich wederom voor in 1780. Het was
de tijd dat het land verdeeld was door de strijd
tussen de patriotten en prinsgezinden. Het
stadsbestuur wenste een patriottisch predikant,
maar de kerkeraad wilde liever een voorganger van
de andere partij benoemen. Over het algemeen
behoorden de prinsgezinden tot de richting in de
kerk die strikter in de leer was. De vroedschap zette
door en benoemde de Delfshavense predikant
Linksboven: In de 19de
eeuw waren er grote
spanningen op kerkelijk
gebied. De hervormde kerk
kreeg diverse malen
kerkscheuringen te
verduren. Een aantal
kerkeleden keerde zich
tegen de vrijzinnige
opvattingen die binnen de
kerk leefden. Onder invloed
van de Doleantiebeweging
van Abraham Kuyper
stapten de rechtzinnigen in
1887 uit de Hervormde
Gemeente. Onder de naam
Nederduits Gereformeerde
Gemeente kerkten ze tot
1892 in het gebouw
Rehoboth aan de
Koningsweg, dat hier is
afgebeeld op een tekening
van R. E.J. Roeterink. In
1893 gingen ze samen met de
volgelingen van ds. De
Cock op in de
Gereformeerde Kerk.
Rechtsboven: Interieur van
de joodse synagoge in de
Hofstraat. Met de
wegvoering van de joodse
gemeenschap uit Alkmaar
in 1942 werd de synagoge
gesloten. Momenteel heeft
het gebouw weer een
religieuze functie: het is nu
eigendom van de
baptistengemeente.