Linksboven: Op deze
afbeelding uit het begin van
de 16de eeuw staan twee
zusters die liefderijk het bed
van een zieke omringen. De
ene zuster is getooid met het
woord 'caritas', dat
liefdadigheid, zorg
betekent. De andere zuster
spreekt het woord
'sapientia', wijsheid uit.
Rechtsboven: In de gevel
van het Alkmaarse pesthuis
in de Gasthuisstraat werd in
1607 deze fraaie steen
bevestigd. De steen geeft ons
een fascinerend beeld van
het interieur van het pesthuis
en de wijze waarop
pestlijders soms hun laatste
dagen sleten. Pest was een
zeer gevreesde ziekte, die tot
aan 1656 regelmatig onze
stad teisterde.
Onder: Op deze gravure uit
omstreeks 1730 zien we het
naast elkaar gelegen
pesthuis en het Sint
Elisabeths Gasthuis. Toen
deze afbeelding werd
gemaakt, was de pest al
tientallen jaren uit ons land
verdwenen. Toch bleef de
angst hiervoor nog zo groot
dat tot het einde van de 18de
eeuw het pesthuis bleef
bestaan. Het Elisabeths
Gasthuis was een
vrouwenziekenhuis. In 1785
fuseerde het met het
Mannengasthuis, dat
ernaast lag. Later ging het
gecombineerde ziekenhuis
Stadsziekenhuis heten. De
fusies op dit gebied waren
toen echter nog niet ten
einde. De opvolger van het
stadsziekenhuis, het
Centraal Ziekenhuis,
fuseerde nog niet eens zo
lang geleden met het
rooms-katholieke Sint
Elisabethziekenliuis.
achter de rug had, begaf hij zich vroeg te ruste.
Lang duurde die rust niet want om 6.30 uur werd hij
ziek wakker. Hevig braken en zware diarree
kwelden hem. Johannes had cholera of zoals men
het toen ook noemde: Aziatische buikloop. Zijn
echtgenote aarzelde geen ogenblik en alarmeerde
een arts. Tevergeefs echter. Om half vier 's middags
overleed Johannes op 45-jarige leeftijd, vrouw en
kinderen in ontreddering achterlatend. Hij was de
eerste in een lange reeks slachtoffers die nog zou
volgen. Begin juli brak de epidemie in alle
hevigheid uit. Meer dan honderd mensen stierven
in drie maanden tijd.
Cholera was een ziekte die zich in ons land vooral in
de vorige eeuw openbaarde. De epidemie waaraan
Johannes Boom en zijn stadgenoten ten offer
vielen, was niet de enige die de stad bezocht. Zowel
daarvóór als daarna dook zij meermalen op. In 1847
woedde zij zo hevig, dat een ziekenfonds zoveel
aanvragen om steun kreeg, dat deze het niet meer
aankon en failliet ging. Ook de epidemie van 1866
was berucht. De cholera woedde opnieuw in de
zomermaanden. In twee maanden stierven 124
mensen en een enorme paniek maakte zich van de
bevolking meester. Evenals bij de pest wist men niet
hoe de cholera ontstond. 'Was het misschien de
vervuilde lucht?', vroegen de mensen zich af. Om
die reden werden wekenlang op liefst 25
verschillende plaatsen in de stad pektonnen
gebrand om de lucht te zuiveren. Anderen dachten,
dat deze ziekte toch meer te maken had met
hygiëne. Daarom werden de privaten in openbare
gebouwen dagelijks gereinigd. Bovendien werd
aanbevolen om alleen nog maar water uit de
stadspomp bij de Grote Kerk te drinken, omdat dat
het schoonste was. Vooral met die maatregel was
men dicht bij de hoofdoorzaak van de verspreiding
van cholera: besmet drinkwater! Ook de kermis in
augustus ging niet door. Het gemeentebestuur vond
het niet gepast om flink te feesten, terwijl zovelen
slachtoffer waren geworden. Bovendien zou een
concentratie van kermisgangers de ziekte sneller
doen uitbreiden. Na dit jaar kwam cholera nog
33