Ziekenfondsen Hieronder: De afgebeelde begrafenisstoet is via de Langestraat op weg naar de Grote Kerk. Het schilderij dateert uit 1619 en hing oorspronkelijk in het Weeshuis. De schildering maakt als eerste deel uit van vijf voorstellingenwaarin we zien hoe een kind na het overlijden van zijn ouders in het weeshuis terecht komt vervolgens onderwijs en opvoeding ondergaat, om tenslotte als jeugdige volwassene dankbaar zijn tehuis te verlaten. Onder dit schilderij staat de spreuk: 'O doot, O, droeve doot! O, Lijck, betraende lijck! Gij laet het kint in noot. Het Weeshuijs is sijn wijck'. primitieve ziekenhuistoestanden aan. In de operatiekamer van het stadsziekenhuis stond een kachel die de lastige eigenschap had etherdampen om te zetten in een soort traangas, hetgeen het opereren bijzonder bemoeilijkte. Ook was er nog nauwelijks ziekenvervoer. Al met al bestond er onder de Alkmaarse bevolking weinig animo om in het ziekenhuis verzorgd te worden. Mede dankzij Van Dam kwam daarin verandering. Voor hem was geen enkele patiënt een geval, maar een mens. Ook hield hij rekening met de financiële mogelijkheden van zijn patiënten. In zijn Alkmaarse periode verrichtte hij duizenden operaties. Gemiddeld 560 mensen werden jaarlijks door hem geopereerd. Medio 1937 openbaarde zich bij Van Dam een dodelijke ziekte. Desondanks verrichtte hij nog enkele operaties. Bij zijn begrafenis werd duidelijk wat hij voor de Alkmaarse bevolking had betekend. Huize Augustinus, waar hij was opgebaard, was veranderd in een grote bloemenzee. Honderden en honderden mensen woonden de begrafenis bij. Het aantal toeschouwers was zo overstelpend, dat de politie de Kennemerstraatweg had afgezet. Een monument in de Hout eert deze bijzondere stadgenoot. Voorwaarde voor de verbetering van de volksgezondheid was, dat de bevolking in staat moest zijn de medische hulp te bekostigen. Ziekenfondsen waren daarbij onmisbaar. De oudst bekende Alkmaarse instelling op dit gebied was het Timmermansziekenfonds. Dit werd opgericht in 1848 en had ten doel leden in geval van ziekte een uitkering te geven. De eerste drie maanden bedroeg de uitkering vijf gulden per week - ongeveer de helft van het weekloon - om vervolgens geleidelijkaan te dalen tot één gulden. Het fonds had al in 1824 een voorloper, namelijk de Timmerbos. Deze keerde niet alleen uit in geval van ziekte, maar vergoedde ook de begrafeniskosten. In 1847 ging deze bos failliet door de vele aanvragen om steun ten gevolge van de cholera-epidemie. Ziekenfondsen waren vooral bedoeld voor de minvermogenden. Dat was ook het geval met het Geneeskundig Zieken-Genootschap, dat in 1873 werd opgericht. Doel was om aan ambachtslieden, dagloners, fabrieksarbeiders en dienstboden geneeskundige hulp te verlenen, alsmede een uitkering aan nabestaanden in geval van overlijden. 49

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Ach Lieve Tijd Alkmaar | 1987 | | pagina 21