Artsen en kwakzalvers halverwege de zestiende eeuw kan het nauwelijks zijn geweest. De beroemde arts Pieter van Foreest onderzocht toen een krankzinnige vrouw, die al vele jaren op een bed 's zomers en 's winters vastgebonden lag. In het tuchthuis komen we ook andere zieken tegen. Het lijkt erop dat die zieken werden opgesloten waar de samenleving eigenlijk geen raad mee wist en die zij het liefste wilde wegstoppen. Zo bevonden zich daar bijvoorbeeld syfilislijders. Deze werden er vermoedelijk geplaatst, omdat syfilis in een gevorderd stadium leidde tot krankzinnigheid. In ons land was melaatsheid een vooral in de middeleeuwen voorkomende ziekte. Lepralijders werden gevreesd en daarom geïsoleerd. Al in de vijftiende eeuw had Alkmaar buiten de stad, ongeveer ter hoogte van restaurant Koekenbier, een leprozenhuis. Dit huis werd naar de Bijbelse lepralijder 'Lazarushuis' genoemd. Na 1600 38 vervulde het kennelijk nauwelijks meer een functie en werden de bezittingen geschonken aan het Mannengasthuis. Talrijk waren de personen die zich bezighielden met de geneeskunde. In 1803, bijvoorbeeld, waren er maar liefst 22 artsen, chirurgijns en apothekers. Chirurgijns waren vaak barbiers die na een examen bevoegd waren eenvoudige medische handelingen te verrichten, zoals het verzorgen van wonden, het trekken van tanden en het aderlaten. In tegenstelling tot de artsen hadden zij geen universitaire opleiding gevolgd. Dat hoefde overigens niet te betekenen dat zij onbekwaam waren.Tegenover hun gebrek aan achtergrond kennis stond een grote praktijkervaring. Aan het einde van de achttiende eeuw deden de eerste 'specialisten' hun intrede. Zo stelden de burgemeesters een stadsoogheelmeester, oculist, Linksboven: Vóór 1600 was melaatsheid of lepra een gevreesde ziekte. Melaatsen zag men liever niet in de stad en voor hen was een speciaal tehuis ingericht, het leprozenhuis of ook wel Lazarushuis genoemd. Dit huis bevond zich ver buiten de stadsmuren aan de Kennemerstraatweg, zoals op de oudste stadsplattegrond van Jacob van Deventer is te zien. Deze kaart dateert uit omstreeks 1561. Rechtsboven: Een andere naam voor het leprozenhuis was Klaphuis, genoemd naar de klepper die melaatsen altijd bij zich droegen. In de stad klepperden ze daarmee, zodat gezonde Alkmaarders een goed heenkomen konden vinden. Melaatsheid was namelijk besmettelijk. Op deze tekening van P. van Looy uit 1730 zien we het Klaphuis aan de voorkant. In 1616 werd aan de poort van het leprozenhuis de volgende tekst aangebracht: 'Wild in tijts mildelijk geven, de Leproose moeten van de aalmoes leven Midden: Het aderlaten was vroeger een geliefd middel, dat aangewend werd tegen allerlei kwalen. Men meende dat hierdoor schadelijke stoffen het lichaam zouden verlaten. Niet alleen de artsen, maar ook chirurgijns en barbiers pasten deze therapie toe. Toch waren er in ons land ook artsen die waarschuwden tegen het veelvuldig aderlaten. Zij meenden dat dit middel de patiënt juist zou verzwakken. In de 19de eeuw raakte dit bizarre gebruik uit de gratie.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Ach Lieve Tijd Alkmaar | 1987 | | pagina 10