Stadsrechten in 1254 Het stadswapen van Alkmaar Het wapen van de stad Alkmaar dateert uit de dertiende eeuw. De burcht, die in vele stadswapens voorkomtduidt op het bezit van stadsrechten. Misschien verwijst de burcht bovendien naar de Torenburg, het kasteel dat door de graaf bij Alkmaar werd gebouwd ter bescherming tegen de Westfriezen. Het zilver van de burcht zou trouw van Alkmaar aan de graaf betekenen, terwijl het rood kan wijzen op de bloedige gevechten tussen de Hollanders en Westfriezen bij Alkmaar. Het wapen werd officieel erkend bij besluit van de Hoge Raad van Adel van 20 februari 1816. Bij die gelegenheid werd het als volgt omschreven: 'zijnde van keel beladen met een burg van zilver, boven het schild een krans van synople en tot schildhouders twee leeuwen van keel'. In 1954 herdacht de stad, dat haar 700 jaar geleden stadsrechten waren verleend. De stad verzocht aan het wapen een spreuk te mogen toevoegen die luidt: 'Alcmaria Victrix'. Dit was een verwijzing naar het Spaanse beleg, dat de stad in 1573 had doorstaan. Bij Koninklijk Besluit van 28 december 1956 werd aan Alkmaar deze wapenspreuk verleend. dijk te herkennen. De naam Mient (Meente) wijst op het bestaan van een gemeenschappelijke weide, die zich vermoedelijk voortzette naar het noorden achter de Langestraat om. In dit gebied, dat nog lang landelijk zou blijven, werd omstreeks 1415 de Nieuwesloot gegraven. Aan de zuidzijde kwam de Achtermeer bijna tot aan de Laat. Het woongebied was dus zeer klein en bovendien zou het eeuwen duren eer een gesloten bebouwing ontstond. In de Langestraat en Koorstraat lagen boerderijen en aan de kant van de Voormeer legden schepen aan. Niet alleen vissers- en binnenvaartschepen, maar ongetwijfeld ook zeeschepen. In het middeleeuwse archief van de stad Kampen worden Alkmaarder schippers genoemd. Dit ligt ook voor de hand, want via de meren en stroomgaten waren er open verbindingen met zee, die handel mogelijk maakten. Alkmaar behoorde tot Kennemerland en via een achter de Dijk gelegen doorwaadbare plaats - de Ossenvoort - kon men het Oudorpse gebied bereiken en stond men in West-Friesland. De Westfriezen bevonden zich in een hachelijke positie. Door een geweldige stormramp, die de Zuiderzee had doen ontstaan, waren zij van hun stamgenoten in het huidige Friesland afgesneden. Dit was op zichzelf al beroerd genoeg, maar bovendien maakte de graaf van Holland aanspraak op hun gebied. De strijd van de Westfriezen om hun onafhankelijkheid heeft ongeveer drie eeuwen geduurd, dus heel wat langer dan de Tachtigjarige Oorlog. Af en toe organiseerde de graaf van Holland vanuit zijn kasteel Torenburg bij Alkmaar een strooptocht om de hardnekkige Westfriezen eronder te krijgen. Maar die sloegen terug en overvielen enige malen Alkmaar, waar zij danig huishielden. De graaf kwam dan wel weer met een legertje terug, maar dat zal voor de eigenaars van de platgebrande huizen een schrale troost zijn geweest. In 1254 had de graaf er genoeg van. Hij schonk de Alkmaarders stadsrechten, zodat zij zich mochten omwallen. Deze graaf - Willem II geheten - was een man met ambities. Hij zou naar Rome gaan om door de paus tot keizer van het Duitse rijk te worden gekroond, maar eerst wilde hij nog even met de Westfriezen afrekenen. Bij Hoogwoud zakte hij in 1256 echter met paard en al door het ijs. Worstelend in zijn Links: Het Koning Willemshuis in de Pieterstraat. Op deze plaats stond het huis van de rentmeester van de graaf van Holland. Bovendien zou het huis gediend hebben als onderdak voor de graaf als hij in Alkmaar vertoefde. Men zegt dat Willem II, graaf van Holland en rooms-koning, in 1252 aanzet tot de bouw heeft gegeven. De Alkmaarse geschiedschrijver Simon Eikelenberg schreef dit in zijn in 1739 verschenen kroniek 'Alkmaar en zijne geschiedenissen' hoewel hij zelf hierover twijfels koesterde. In de 17de eeuw werd het huis bewoond door de drost van het Noorderkwartier, Adam Dircksz. Hinderduyn. Aan hem herinnert een gevelsteen die op de hoek van de Koningsstraat en Pieterstraat ingemetseld is en waarop het wapen van de drost is afgebeeld. Door de ingrijpende restauratie in de vorige eeuw is er weinig oorspronkelijks aan dit pand overgebleven. Vermoedelijk heeft zich een gunstige verandering voorgedaan, waardoor Alkmaar zich kon ontplooien tot marktstadje. Immers, ver vóór de verlening van het stadsrecht was er al een tol en werd er gemeten met een eigen Alkmaarse maat. Dit wijst erop dat er handel werd gedreven. Er bestaat verschil van mening over de betekenis van de naam Alkmaar. Het zijn al-meren wat je ziet, zouden de oorspronkelijke bewoners tegen elkaar hebben gezegd. Maar daar geloven we vandaag de dag niet meer in. Wel is duidelijk dat 'maar' in de oudste archiefstukken als 'mere' werd geschreven, zodat het in elk geval iets met water te maken heeft. Er lag dan ook nogal wat water rond de stad. De Bergermeer, de Egmondermeer, de Voormeer, de Achtermeer en nog een stuk of wat kleinere meertjes. De Voormeer kwam bijna tot aan de Mient en op de stadsplattegronden zijn de Hekelstraat-Kapelsteeg- Groot Nieuwland-Klein Nieuwland duidelijk als

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Ach Lieve Tijd Alkmaar | 1987 | | pagina 6