Om de neringen en welvaren
Linksboven: Een tekening
uit 1730 van de Kapelkerk,
gezien vanaf het
Verdronkenoord. Wanneer
we de situatie toen
vergelijken met die van nu
blijkt dat ook hier de
afbraakwoede danig heeft
huisgehouden.
Rechtsboven: Bier was in
het verleden meer nog dan
nu een nationale
volksdrank. Dat was niet
zozeer omdat onze
voorouders zulke verstokte
alcoholisten waren, alswel
omdat het bij afwezigheid
van een goede
duinwaterleiding veel
hygiënischer was. Onze stad
kende verschillende
brouwerijen. Hier zien we
bierbrouwerij Het Fortuin
aan de Oudegracht
omstreeks 1880. In 1891
werd de brouwerij
afgebroken. Het beeld in de
gevel, voorstellende het
Fortuin, staat nu op de
binnenplaats van de dienst
Openbare Werken.
Midden: Een foto om van te
watertanden! Het Luttik
Oudorp verrijst hier in al
zijn glorie: tientallen
schepen legden hier
dagelijks aan om talloze
waren in en uit te laden. Er
werd hier ook een
graanmarkt gehouden en
daarom heet het Luttik
Oudorp in de volksmond
ook wel de 'Zaadmarkt'.
botervaten en ander landbouwgerief. Tenslotte
waren er de talrijke gort- en andere
industriemolens. Alkmaar was zelfs een tijdlang het
molencentrum bij uitstek en verschillende nieuwe
vindingen zijn hier voor het eerst beproefd.
De kurk waarop Alkmaar dreef, was echter het
marktwezen.Tot uit de verre omgeving werden
boter, kaas en diverse land- en tuinbouwprodukten
aangevoerd en verhandeld. Maar daar hield het
niet mee op, want voordat de dorpelingen naar hun
boerderijen terugkeerden, deden ze hun inkopen
en lieten menige gulden in Alkmaar achter. Als de
Alkmaarse kroniekschrijver Van derWoude de
verzorgende functie van Alkmaar beschrijft dan
wordt hij bepaald lyrisch en noemt zijn stad: 'de
voornaemste Beke der lichaemelycke
nootdruftigheden van geheel Holland'. Een beetje
overdreven misschien, maar dat de markt én voor
Alkmaar én voor de wijde omgeving belangrijk
was, staat buiten kijf.
Om als marktcentrum goed te kunnen
functioneren, moest er veel geregeld worden. In het
stadsarchief vindt men dan ook vele 'keuren ende
ordonnantiën', die bepalen waar de korenschepen
moesten aanleggen, waar de visjagers moesten
lossen en laden, hoeveel loon de kaasdragers voor
het dragen mochten eisen, waar de boerenwagens
moesten parkeren, enzovoort, enzovoort. Op
marktdagen was de stad één grote markt en elke
nering had een eigen standplaats; de
hoenderverkopers op de Nieuwesloot, de
schoenverkopers op de Mientbrug, de
varkenhandelaars op de Oudegracht en ga zo maar
door.
Ook de nijverheid was een voorwerp van
aanhoudende zorg voor de stadsregeerders.
Gevaarlijke bedrijven, zoals de zoutziederijen,
hielden zij het liefst ver van de woonbuurten met 13