Hiernaast: Beelden van de
visbanken uit 1680 en uit
1900. De
aardappel(mirakelknol)
werd pas in de 19de eeuw
algemeen volksvoedsel.
Vóór die tijd werden vooral
graanprodukten, alsmede
vis gegeten. Vlees gold als
een luxe-produkt. Een groot
deel van het stadsleven
speelde zich afin en om de
visbanken waar ook
gekortwiekte stadsooievaars
rondliepen, die tot taak
hadden het visafval op te
eten.
verbinding stond met de Zuiderzee, kwam viermaal
per etmaal een enorme eb- en vloedbeweging op
gang die veel land wegspoelde. Door de Sint
Elisabethsvloed van 1421 en de stormrampen van
1530 en 1532 verdween eveneens veel land. Er was
een situatie ontstaan die velen zich deed afvragen of
Noord-Holland nog te redden was. Er was al
eeuwenlang een stelsel van dijken en in 1477 was
zelfs de Hondsbossche zeewering nog verbeterd,
maar de belanghebbenden - in feite geheel
Noord-Holland - maakten meer ruzie dan dat ze de
schouders eronder zetten. Betalen liet men ook
toen graag aan anderen over. 'Wie 't water deert die
't water keert'was een graag geciteerd spreekwoord
en men bedoelde ermee dat wie last van het water
had, dan ook maar moest zorgen dat het bedwongen
werd (uiteraard op eigen kosten)Alkmaar, met zijn
vele belangen in waterwegen, dijken, overtomen en
sluizen, blies uiteraard een geduchte partij mee.
Keizer Karei Vhad er schoon genoeg van. Omdat
hij wel inzag dat hij met zijn onwillige en duiten
tellende onderdanen niet op basis van overleg tot
resultaten kwam, stuurde hij drie raadslieden naar
deze streken om de zaak te onderzoeken en rapport
uit te brengen. Dit resulteerde in de oprichting van
het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende
Sluizen in 1544 en het Hoogheemraadschap van de
Hondsbossche in 1555. Ondanks het hardnekkig
verzet van onder meer Edam werden de zeegaten
dichtgemaakt en kwamen er sluizen. Voor het eerst
na eeuwen werd het landverlies een halt
toegeroepen en kon aan de herovering worden
gedacht. Reeds in 1547 werd de Kerkmeer
ingedijkt, gevolgd door tientallen meren en
meertjes. Op de lagere school leerden we het rijtje
Schermer, Beemster, Purmer enWormer, maar in
werkelijkheid waren het er veel meer. Zo werden in
de omgeving van Alkmaar de Bergermeer,
Egmondermeer, Voormeer, Zwijnsmeer,
Vronermeer en Daalmeer drooggemaakt. In
minder dan een eeuw werd het aanschijn van het
land benoorden het IJ vernieuwd en ontstonden
uitgestrekte landbouw- en weidegebieden.
Na 1550 heeft Alkmaar in toenemende mate van
deze verandering geprofiteerd. De open verbinding
met zee ging weliswaar verloren, maar toch waren
de vooruitzichten gunstig. Aanvankelijk richtte de
stad zich vooral op de industrie. Ondanks
contracten met damastwerkers en lakenwevers
gelukte het echter niet een textielnijverheid van
betekenis van de grond te krijgen. Wel slaagde de
stad erin door subtiele maatregelen de aanvoer van
vreemde bieren terug te dringen, waardoor de
eigen brouwerijen tot bloei kwamen. Dat dit ruzies
met andere steden en met name met Delft uitlokte,
was jammer, maar niet onoverkomelijk. Ook kon
de stad de schelpwinning in dit gebied aan zich
trekken ten behoeve van een groeiend aantal
kalkovens. Belangrijk ook waren de tientallen
zoutketen, waar uit Petten gehaald zeewater werd
ingedampt tot zout. Het zand, dat door schippers
veelal in ballast werd gevaren, werd uit de
duinstreek met kleine schuiten naar Alkmaar
vervoerd en hier overgeladen. De straatnamen
Zandhoek, Schelphoek en Keetgracht herinneren
aan deze activiteiten.
De zeevis, die door de Egmonders werd gevangen,
werd via de Alkmaarse vismarkt met zogenaamde
jaagschepen naar zuidelijker streken vervoerd. Van
belang waren voorts de tientallen lijnbanen voor
het maken van touw, alsmede de produktie van
Midden: De Dijk wordt nu
gekenmerkt door het af- en
aanrijden van auto 's, in en
uit de parkeergarage.
Vroeger stalden de boeren
hier een ander
vervoermiddel: hun
paarden. Op deze foto uit
1908 zien we de
paardenmarkt die onder
meer op de Dijk werd
gehouden.