Naar de veiling Door: Jan Ligthart Vroeger kon het zomaar gebeuren dat je na je diensttijd thuis kwam en dat je vader besloot dat het jouw taak was om zijn producten op de veiling te verkopen. Dan kwam je als verlegen groentje op de veiling aan; wanneer moest je toehappen? Mij overkwam dat, en ik ging zo dicht mogelijk bij de veilingleider staan zodat die me goed kon horen roepen. Om het binnenvaren van de veiling ordelijk te laten verlopen kreeg iedere schuit een nummer. 's Morgens werd er een nummer getrokken welke schuit met producten het eerst werd geveild. Dat ging als volgt: als er 80 schuiten waren en nummer 47 werd als eer ste getrokken dan ging het van 47 tot 80 en dan van 1 tot en met 46. Bij deze trekking was nummer 46 dus de laatste schuit die geveild werd. Niemand wilde graag als eerste. In sommige schuiten lagen verschillende producten zoals aardappelen en slabonen. Dat was vooral in de zomermaanden. Het aantal kilo's vroege witte kool (die meestal gekocht werd voor zuurkool) dat in de schuit aanwezig was, werd geschat door te kijken hoe diep de schuit in het water lag. Er werd bij de fabriek wel een monster genomen om te kijken of het ge schatte aantal kilo's wel klopte. Als je geluk had was het 50 of 100 kg meer, maar een andere keer was het andersom en dan had je wat minder kilo's. Neerzetveiling Je had ook een neerzetveiling. Het woord zegt het al, dan waren de producten er neergezet. Bijvoorbeeld kleine kool in kratten, uien, wortelen, kroten of bie ten zoals ze hier werden genoemd. De koopmannen Het veilen van producten op de veiling ging op ver schillende manieren. Doordat het hier een vaarpolder was, werden de producten met de schuit aangevoerd. Bij het veilinggebouw was een lighal, een overkap ping over het water met aanlegsteigers waar de tuin ders hun schuiten aanlegden. konden de producten zien en beoordelen of het goed of minder van kwaliteit was. Uitsteken of opsteken 's Winters was er op de veiling in Warmenhuizen nog een andere manier van veilen: het uitsteken of opste ken. Dit was alleen voor koolproducten. Iedere mor gen gingen tuinders die kool wilden verkopen - of tuinders die nieuwsgierig waren naar de prijs die de kool opbracht - naar de veiling. De veilingleider vroeg aan de koopmannen "Heren, is er nog vraag naar rode kool? En naar welke maat, 40, 50 of 60?" (die getallen geven aan hoeveel kolen er in 100 kilo zitten). Dan zag je de koopmannen ja knikken maar ze gaven zich niet zo bloot. Daarna richtte de veilingleider zich naar de tuinders "Heren, er is vraag naar verschillende ma ten, wie begint?" Het duurde wel een tijdje voordat het eerste schaap over de dam kwam. Soms begon de veilingleider, die zelf ook tuinder was, als eerste met het 'uitsteken'. Dan zei hij bijvoorbeeld "1000 kilo rode kool van 50", en dan liet hij de klok draaien. En dan maar wachten tot er een koopman op de knop drukte. Als de prijs niet tegenviel dan wilden de tuinders wel kool aanbieden. Als de prijs omhoog ging van 4 of 5 ponds kool, dat zijn dus de 40 of 50 in de 100 kg, dan riepen wel verschillende tuinders tegelijk. De veilingleider zei dan van welke tuinder en de hoeveelheid. Bijvoorbeeld "P. Dekker 1000 kilo 50". De prijs op de klok was altijd per 100 kilo. Zicht op Haringcarspel december 2017

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2017 | | pagina 24