Bij de bakkers waren er sinterklaastafels uitge
stald met allerlei lekkernijen waar we ons aan
stonden te vergapen. Het waren kleine tafels,
maar ze maakten wel indruk op ons. Als we
gingen kijken bij bakker Denneman kregen we
altijd wat snoep, een stukje koek of zoiets. Er
lagen suikerharten, chocolade en suiker
beesten, chocoladeletters, marsepeinen
beesten, speculaas en taaitaai. Met mijn broer
liep ik ook naar de bakker aan de Oostwal in
Warmenhuizen, want daar kreeg je een koekje,
en daar ging het om. We mochten altijd stoeltje
zetten. Al die stoeltjes op een rij met een laken
erover. Zonder namen wist toch iedereen welk
stoeltje van hem/haar was, want ze stonden
keurig op een rij. Ook mochten mijn broer en ik
stoeltje zetten bij ome Kees Kruijer en tante
Anne. Die hadden zelf geen kinderen, dus
vonden ze dat leuk, en wij ook natuurlijk! De
cadeautjes waren meestal nuttig, zoals sok
ken, wanten, pyjama, zakdoek, speculaas of
taai. Ooit kreeg ik een leesboek, wat was ik
daar blij mee! Ik las altijd erg graag, maar een
boek was echt een luxe in die tijd.
Dat vader en moeder naar Kalverdijk verhuis
den, zal een hele verbetering zijn geweest. Er
was wel geen waterleiding, maar ja, vroeger
kon de mens zichzelf heel primitief redden.
Ik was elf toen ons huis verbrandde in
augustus 1928. Nou, dat was een hele
consternatie met tien kinderen. In Kalverdijk
werden wij zolang ondergebracht. Ik was bij
Coba Dekker's ouders. Maar de koolschuur
bracht gauw een oplossing. Boven op zolder
twee ledikanten voor de jongens en de andere
helft voor zussen Anne, Geer en Marie. Zoon
Pee lag nog in de wieg en zus Agie zal wel
ergens in een ledikantje gelegen hebben. Er
werd een nieuw huis gebouwd. Daar konden
we al in november in. Dat moest wel, want de
boet, daar moest de kool weer in.
Uit school vandaan was ik de oppas. Dan
moest ik met mijn zusje, Gonda Entes en
Annie Spaans wandelen. Ik heb zeven klassen
van de lagere school doorlopen, maar zo gauw
ik van school af was, was er een huurtje voor
je. Dat was bij Thee Pronk met vijf kleine
kinderen. Nu waren wij wel werken gewend,
maar Betje had toch niet zoveel aan mij, dus
met kerst kwam Marie Karsten daar en kwam
ik bij Jan Baas terecht. Ik verdiende twee
gulden in de week. Dat was voor 's morgens
zeven tot 's avonds zeven en op zondag tot
één uur. Bussen en emmers boenen op de
stoep. Daar ben ik bijna twee jaar geweest.
Doordat er koeien waren die eczeem hadden
kreeg ik dat ook. Volgens de veearts kreeg ik
het van die beesten. Die koeien moesten alle
ochtenden met hun eigen urine gewassen
worden en ook ik kreeg die raad, maar het
hielp niks! Dus raakte ik daar weer weg. Maar
ja, er was direct een ander baantje voor je!
Mijn zus Agnes verwachtte de derde, dat werd
Kees. De tweeling Miep en Anneke was er al,
dus ik naar Utrecht! Ik ging voor vier dagen
naar de schoonouders van mijn zus, de familie
Dekkers en de andere tijd bij mijn zus. Daar
was je nooit klaar, dus dat werd al gauw ruzie,
dat ik ben bij haar weg gegaan. Mijn zus Ans
werkte in hotel Noord Brabant en had een
kamer in Utrecht. Ik mocht bij haar intrekken.
Nou wil ik ook even stilstaan bij de Tweede
Wereldoorlog. Mijn vader was altijd heel
behulpzaam, maar arme moeder! Want al die
mensen die om eten kwamen stuurde vader
naar moeder, want die had vast nog wel een
prakkie of wat anders te eten. Ook als het
tegen de avond liep en de mensen een
slaapplaats zochten, zei vader al gauw "Ze
kunnen hier wel slapen". Dat werd moeder
soms echt te gek, dus werd besloten om twee
ledikanten in de nieuwe boet te zetten, één
voor broer Siemen en één voor de 'trekkers'.
Zo had Siemen altijd een slapie. Maar al die
mensen waren ook een beste bron van
bacteriën. Op een gegeven moment was er
zoveel ongedierte dat moeder er mee aan
raakte, en toen was het over.
Op de fiets bracht ik als koerier altijd eten bij
mijn zus Agnes in Utrecht, maar op een
gegeven moment werd dat té gevaarlijk. Toen
heb ik drie kinderen van Utrecht naar
Kalverdijk gebracht. Ook op de fiets natuurlijk!
Twee kennissen waren mee voor de koffers.
Zelf had ik het kleinste kind Harrie achterop en
Kees en Ad moesten, hoe jong ook, zelf
fietsen. Ad begon al gauw "Zijn we er bijna?".
Die heb ik in Alkmaar bij m'n zus Geer
gebracht. Hij kon niet meer! "Die haal ik
morgen wel op", zei ik. Dus ik kwam thuis met
dood- en doodvermoeide kinderen. Zo zijn wij
de oorlog doorgerommeld, maar de grootste
zorgen waren er voor mijn moeder.
Op oudere leeftijd woonde moeder bij mijn zus
Ans in Dieren. We waren heel dankbaar dat ze
daar nog zo'n fijne tijd heeft gehad. Voor ze
overleed zei ze "Gaan maar niet met me aan
de sleep hoor! Want het graf van vader is er
toch niet meer." Wij kunnen echt trots zijn op
onze ouders, wat hebben die mensen
gepresteerd met geen of weinig middelen!"
-5-