boeken van de bibliotheek naar Tante Anne.
Tante Anne liet zich graag meeslepen in levens
van boerendochters en hun geliefden, vol
liefde, intrige, en avontuur. Ze las vooral Noorse
romans en andere streekromans - alleen in
haar huisje, bij haar clivia's en kolenkachel.
Zo af en toe nam ze de bus om haar jongere
zus Lies, die in Winkel woonde, een paar dagen
te bezoeken. Dat was een flinke onderneming
voor Tante Anne waar de nodige voorbereidin
gen voor getroffen moesten worden. Ze wilde
nooit haar juwelen alleen in haar huis achter
laten. Ze nam daarom haar dierbare erfstukken,
die ze nooit droeg, van achter een keurig
gestreken stapel lakens op de bovenste plank
van linnenkast en plaatste ze in een fluwelen
juwelenzak. Ze liep dan met de fluwelen zak
naar haar broers boerderij in het midden van
het dorp, en daar verdwenen de juwelen dan
achter een andere stapel keurig gestreken
lakens op een andere bovenste plank van een
andere linnenkast. Toen mijn moeder nog een
meisje was wilde ze altijd heel graag even
neuzen in die mysterieuze fluwelen zak, maar
dat stond haar moeder niet toe, en de
linnenkast bleef dus dicht.
Moeder wast de Austin
Tante Anne had eén lichtje in de kamer. Dat
hing boven tafel. Ze was erg enthousiast toen
er opeens een straatlantaarn tegenover haar
huis werd geplaatst naast de manufac
turenzaak. "Als ik niet aan het stoppen of
verstellen ben, dan hoeft mijn lampie niet aan,
want het licht van die lantaarn schijnt precies bij
mij op tafel." Toen mijn moeder getrouwd was
en naar Dirkshorn was verhuisd, haalde mijn
ouders Tante Anne 's avonds wel eens op om
een rondje te rijden in de Austin en later in de
Hillman. Ze had zelf niet eens een fiets. In een
auto keek ze daarom haar ogen uit. Als de
schemering over de velden viel, verwonderde
ze zich vooral over de schijnbare oneindige
rijen straatlantaarns die het wegdek verlichtten.
Moet je nou toch eens zien, al die lantaarns.
Wat een licht. Wie moet al dat licht nou
betalenzei ze vaak in die oude Austin. "Tante
Anne!" antwoordde mijn vader dan met een
plagende glimlach. "Ja, ja, dat zal wel," zei ze
dan hoofdschuddend.
In de jaren zestig ging ik
regelmatig met mijn
moeder en broer op visite
naar Tante Anne. Er
zaten toen al een paar
plankjes los van het
smalle witte bruggetje dat
elk jaar wat gammeler
werd. We kregen altijd
van moeder de instructie
om niet onze ellebogen op het pluchen
tafelkleed te zetten. "Tante Anne wil niet dat
haar kleed te snel slijt," zei moeder dan. Dat
vonden we niets erg. We zaten gewoon een
tijdje netjes aan de vierkante tafel te wachten
op het moment dat Tante Anne heel traditioneel
vroeg of we een koppie poeier wilden. Natuurlijk
wilden we dat. Er was tenslotte niets anders te
doen: geen TV, geen radio, geen speelgoed.
Nadat Tante Anne had gezegd in de kamer te
wachten bij moeder, volgden wij haar op een
afstandje de lange gang in naar haar keuken.
Door haar slechthorendheid hoorde ze ons toch
niet. We gluurden dan naar haar langs de
keukendeur die op een kiertje stond. Daar
stond ze dan te studderen in haar kleine
keukentje tussen al haar vertrouwde spulletjes,
in haar lange zwarte jurk en bloemetjesschort,
met een klein wit dotje boven op haar hoofd en
een door de jaren kromgebogen rug.
Ze deed melk in de
melkkoker en stak
het petroleumstel
aan met een
lucifertje dat kwam
uit een rood en geel
doosje met een
zwart zwaluwtje.
Het half afgebrande
lucifertje ging dan op een oud schoteltje, want
dat kon later wel weer gebruikt worden om een
tweede pitje mee aan te steken door een
vlammetje te 'stelen' van een al ontstoken pitje.
Theelepeltjes cacao werden geschept in dun
porseleinen bloemetjeskopjes met een
goudkleurig randje. Dan volgden er een
heleboel kleine schepjes suiker, en nog eentje
erbij omdat we kinderen waren.
-22-