deur geslagen waaraan met stopnaald en draadje bij elkaar geregen vierkante stukjes oude krant klaar hingen voor gebruik. De 'ervaring' in dat pleetje kon heel anders zijn met mooi weer dan met vorst, wanneer je warme boodschap bovenop een stapeltje bevroren boodschappen viel. In het midden van de kleine voorkamer stond een vierkante tafel met een donkerrood pluchen tafelkleed met daar bovenop een gehaakt rond wit kleedje. Er was ook een Biedermeier bankje en schrijftafel met een inktpotje. Er hingen vitrages voor de ramen en op de vensterbanken stonden geraniums en clivia's die altijd bloeiden onder de liefdevolle verzorging van Tante Anne. De voorkamer was de enige kamer van het huis dat verwarmd was. Er stond een kolenkachel die ze op kille dagen aanporde nadat het klokje op de schoorsteenmantel 12 uur had geslagen. "Als ik 's morgens aan het werk ben, dan heb ik toch geen verwarming nodig!" zei ze vaak. Ja, Tante Anne leefde enorm zuinig. Ze had een - voor Nederlandse begrippen - vrij grote tuin met gras, fruitbomen, en een moestuin met aardbeien, sperzieboontjes en bietjes. Er waren lindebomen rondom de tuin en er was een bloemenperkje voor het huis. Ze had geen grasmaaier, maar knipte het gras op haar knieën met de heggenschaar. Elke dag een stukje. Het zag er altijd keurig uit. Na een storm sprokkelde ze de takjes uit het gras en die werden dan netjes gedroogd op zolder om later te verstoken als aanmaakhoutjes bij de kolen in de kolenkachel. Rode en zwarte bessen van haar bessenboompjes werden gewogen met een unster en verkocht aan vaste klantjes uit het dorp. Die kwamen dan met een emmertje aan het stuur van hun fiets even langs. De appeltjes gingen naar zolder. Die werden daar netjes op een rij gelegd. Tante Anne ging elke dag de steile trap op om ze zorgvuldig te draaien en te kijken welk appeltje een plekje kreeg. Een appeltje met een beginnend plekje nam ze dan naar beneden, want dat at ze eerst. In haar keukentje had ze een waterbak met regenwater van het dak en een handpomp waarmee ze het water oppompte. Elke morgen zette ze een 'vers' bakje regenwater op het granieten aanrecht dat ze de hele dag gebruikte om zo nu en dan haar handen in af te spoelen. Er stonden twee petroleumstellen op het granieten aanrecht. De gootsteen had kleine zwarte en witte tegeltjes waarvan er later sommige los zaten (net als in mijn grootvaders gootsteen in Dirkshorn). Er stond een koffiemolen met een slinger aan de top en een klein laadje van onder waarin de gemalen boontjes opgevangen werden. Met de koffiemolen tussen Tante Anne's knieën werden verse koffiebonen gemalen. Emaillen pannen met een gat in de bodem waren gerepareerd door haar broer met een asbestplaatje en een schroefje. Elke zomer plaatste ze oude kranten op haar rood-wit geruite tafelkleedje op de kleine keukentafel, en haalde ze de stugge vezels van de naden van de verse sperzieboontjes (boontjes afhalen). Vervolgens sneed ze de boontjes in schuine stukjes met haar gietijzeren snijbonenmolen dat ze vast schroefde op het randje van de keukentafel. Steeds twee boontjes tegelijk, want er zaten twee gaatjes in het snijbonenmolentje. Rauwe gesneden boontjes deed ze in een Keulse pot: laagjes boontjes werden afgewis seld met handjes vol zout. Bovenop de laagjes ging een schone doek. Tenslotte ging er een rond houten deksel op de pot met daarbovenop een zware steen. Tante Anne had geen koelkast. Ze had wel een kelder. Die Keulse pot met boontjes overwinterde dan bij de weckflessen in de dampe, grondige lucht van die koele kelder. -18-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2011 | | pagina 20