bracht naar het land. Het eerste werk was
strepen trekken, dan de kruipersbroek aan. Er
werd wat afgekropen op het land, met een bak
planters die al plantende werd meege-trokken,
plantte men drie regels tegelijk. Het volgende
werk was het land klaarmaken voor het planten
van de kool. De koolplanten onder de ramen
waren al uitgedund, waar nodig was en het
onkruid (vuil) verwijderd. Koolveld werd vaak in
het voorjaar geploegd en geëgd, het ene jaar
ploegde men van de kant van sloot naar het
midden, dan spitte men aan de kant een paar
steken om, dit om er voor te zorgen dat bij de
eerste ploegsnede er zo weinig mogelijk aarde
in sloot rolde. Men noemde dat kant insteken,
ook de hoeken werden gespit. Het daarop
volgende jaar ploegde men vanuit het midden
naar de kant het laatste reepje dat overbleef
moest ook worden omgespit. Dit werd genoemd
"kant opsteken". De hoeken en plaatsen waar
de ploeg niet kwam werden ook omgespit.
Het veld lag nu klaar om kool te planten. Wat
nog niet is vermeld dat in die jaren ook
kunstmest werd gebruikt. Het 'zaaien' van
kunstmest gebeurde zoals al het werk in die tijd
met de hand uit een emmer, later kwamen er
handige kunstmest zaaibakken die waren
aangepast aan je lijf. Een veel voorkomende
grondbewerking is eggen (oide) maar dit
gebeurde niet altijd met paarden. Veel bouwers
waren in het bezit van een kleine eg die met
mankracht werd voortgetrokken De naam van
deze eg was Mensebeultje!! Nu is het dus tijd
voor een van de belangrijkste teelt in ons
gebied de koolteelt, het is dus koolplanterstijd.
Om de planten te plukken met een zo goed
mogelijk wortelkluitje of zo de bouwers zeggen
met beste beerte, moet de grond vochtig zijn.
Omdat de plantenbak en ook de koudegronds
plantenbaan meestal dicht bij de slootkant gele
gen waren, kon men met de plantenhozer, een
heel speciaal stuk gereedschap: een smalle
langwerpige houten lepel, de planten nat
hozen. Een plantenhozer is te zien in ons
museum. Planten onder het glas vandaan
werden ook wel bakkers genoemd, de andere
kouwegronds planten. Met de planten
aangekomen bij het land was het eerste werk
strepen trekken. Koolplanten ging met gebogen
rug, het was reggewerk. Met een koolplan-
tersgrafie werd de kool geplant, de koolplanten
werden aangegeven door iemand die met een
mand met planten achter de planter aan liep.
Dit aangeven werd meestal door jongens
gedaan of soms door oudere mensen. Mijn opa
zei vaak "je komme angevende en gane
angevende".
Omdat het land in die tijd van het jaar al vaak
droog is was het nodig om de geplante planten
water te geven. Dit water geven noemde men
"natte" en het gebeurde met de tuutemmer. Aan
het aantal planten die men kon water geven uit
een tuutemmer was een teken hoe droog het
was. "Hoe droog is bij jouw? Noh tien planten
uit een emmer", dan was het vrij droog en
moest heel wat water het land op gesleept
worden. Het in het voorjaar geploegde land was
vaak grof en kluitig van structuur, als men geluk
had met droogte en daarna regen kon men na
dat de kool geplant was met wieden de
structuur van de grond wel verbeteren. Als de
kluiten heel groot waren zei men wel eens
"grote kluiten grote kool", maar dat was tegen
beter weten in. Het land is nu bijna vol en in de
tussentijd is er ook al ander werk verricht, zoals
uien kruipen. Daar word mee bedoeld het
onkruid tussen de uien vandaan halen, dit
gebeurde kruipende.
We vervolgen met de zomer, want de bonen
moeten ook nog geplant worden maar die
mogen de meizon niet zien.
P.S. Ik hoop zo duidelijk mogelijk te zijn
geweest. Als u desondanks iets niet duidelijk is
- het zijn tenslotte vaktermen met een vleugje
Westfries - kunt u mij rustig bellen.
Mensebeultje
y
-li-