naar Kalverdijk over Kerkbuurt naar Tuitjenhorn en 't Rijpje en dan moest ik om de veertien dagen heel lopen naar Wijzend (bij Sint Maarten), daar waren ook nog twee klanten, de gebroeders van Vliet. Ze wonen er nog en ik was nooit voor drie uur thuis. Brood lag in het kastje van de handkar, lekker met je oliehanden brood op eten. Maar ik had een huisje voor aan het einde van 't Rijpje en als het op was, naar Wijzend. De ene klant moest geen oliegeld terug want dat was niet helder en bij de ander moest je aan tafel. Zo gauw je kwam werd er een beker chocolade neergezet. Als dat twee broers zijn dacht ik, dan is het net eender als bij ons thuis, die twee dat loopt ook niet erg veel uit elkaar. Woensdag naar Schoorldam, dat was een makkelijke dag voor me. Donderdag liep ik het dorp weer af en dat was ook niet zo druk zodat ik voor de middag klaar was. Vrijdags ging ik de Noord in, dat eveneens niet druk was. Mijn vrouw wachtte met eten tot ik thuis was. Anna was toen voor het eerst in blijde verwachting dus de kosten liepen op en er moest meer geld zijn, maar destijds werd er niet geklaagd. Wat we verdienden werd opgemaakt. Als je vroeger geen schulden maakte, was je al rijk. Gelukkig had ik op de tuin er nogal veel werk van gemaakt, zoals een rieten hek aan de noordkant geplaatst dat diende tegen de felle wind. Daardoor waren de aardappels een week eerder klaar. Daarna plantte ik de slabonen zo gauw mogelijk. Als je dan een beetje geluk had, dan had je op dezelfde grond twee teelten, wat weer een beetje meer gaf. Ik kreeg er nog een stukje bij, op de Butterveen, dat een half uur varen was, maar dat mocht de pret niet drukken. Het was twee snees mooi land en een stukje dat aan z'n nek vol kweek (soort gras) zat. Het land had ik anderhalve steek gespit en daar moest dan maar kool op gezaaid worden. Het waren allemaal van die kleine stukjes armeland waar je een knaak moest betalen voor twee snees. Mijn schoonvader had wat tulpenplantgoed over en er was een tuinder die teveel plantgoed had, dat mocht ik ook voor niets hebben. Zodoende werd ik ook nog bollenbouwer. Dat was ook geen vetpot hoor, 700 stuks van "12" op in een maand, vijf gulden vracht, en ze brachten één gulden per honderd op, daarvan ging ook nog de veilingkosten af, en je hield er dan vijf pop van over. Toen kostte alles weinig. Een bus melk was één gulden twintig en ik verkocht olie voor achtentwintig cent de vier liter, nu is het ongeveer vier gulden dat is wel een heel verschil. In die zomer kwam de ooievaar en dat kostte ook weer wat meer, maar toen rommelde ik echt niet zo slecht. Op 24 juli werd onze eerste zoon geboren. Mijn moeder had voor de wieg gezorgd en een kinderwagen kwam ook over de drempel. De eerste werd net als overal naar mijn vader genoemd, Hubertus werd het dus, dat was zo de gewoonte. Hij groeide als kool en de zomer verstreek ook weer. Het volgende voorjaar bracht ook zo zijn vele werk weer mee. Ik had het op mijn manier erg druk en kreeg zo als olieventer, melker en tuinder nog een klein beetje handel erbij. We hielden drie monden dicht want nummer twee was alweer in de maak. Dit werd ook een zomerkindje. Ik ging te melken en moeder zei: kom je gauw terug want ik weet het niet. Ik dacht ik weet het wel. Mijn schoonvader die op visite was, zie; meid je bent niet alleen. Hij moest even later de zuster waarschuwen, want nummer twee kwam eraan en toen ik van het melken thuis kwam lag er weer een jongen in de wieg. Die werd naar mijn schoonvader genoemd en hij zei Toontje, je zet er nogal veert achter, denk je dat het verboden wordt? Maar ja de pil was toen nog niet in gebruik en je bent nog jong en het hoort er zo bij. De twee baby's groeiden op in goede gezondheid en ik kreeg er een klusje bij. Ik was de eerste die op Warmenhuizen benzine verkocht. Het was zo gevaarlijk dat er een betonnen kluis voor kwam, maar dat was nou juist wat de buren zo griefde. Wat moest het gevaarlijk zijn bij zo'n betonnen geval. We woonden op een steenworp van de Grote Kerk en het bestuur had er het meeste last van, waardoor de huisbaas liever had dat ik zo spoedig mogelijk vertrok. Dus onze eerste verhuizing stond voor de deur. We gingen naar de Oostwal, een iets kleiner huis maar, de huur was ook één gulden in de week minder. We installeerden ons, en het hok waar de benzine in kwam stond vlak op de sloot, geen mens die er erg in had. Ik had nu geleerd "wat niet weet wat niet deert". Er is in de Oostwal nooit een woord over gerept. Er was nog een aardig kolenschuurtje bij. We hadden oude buurtjes, W. Wognum met zijn zuster, Hendrik Hoogvorst, Dik Mink en W. Gutker van Et, die bemoeide zich helemaal niet met zoiets. We leefden daar erg mooi. Ik gooide de schuur vol met prei, dat werd hier toen erg weinig verbouwd. Het moest naar Langedijk -8-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2011 | | pagina 10