Volgend voorjaar was er werk genoeg, kool-
zetten en hooien en toen dat af was weer
slikken op de plas voor T. Vlam tot de kool klaar
was. Die zomer heb ik goed verdiend en ik
kocht in de herfst twee wagens gele kool. Ik
sloeg ze op in de werkplaats van Gé Pastoor.
Het werd erg vroeg winter dat jaar en we
namen een lange sloot aan om die te graven.
Het was voor Gutker en als het mooi weer was
spitten we bovengrond en als het koud was
gingen we onderin, dan was er luwte. Maar als
het te slecht was, sneeuw en zo, dan bleven we
thuis. Als ik thuis was ging ik in de gele kool bij
de olielamp.
Toen de winter om was, was er aan doorschot
(kool begon door te groeien) en bladeren net de
helft over. Als ik wat slechte had leende we de
trog van S. Vlugt en brachten we ze zo naar het
spoor. Op vijf mei kwam J. Hoogeboom en die
zei "Toon ik kan de laatste hebben voor tachtig
cent" en daags daarna gingen ze op het spoor.
Ik had de hele winter voor zakgeld en huur. De
slechte (kool) eruit verkocht en toen ik er goed
was uitgekomen zei ik nooit die troep meer. Wie
kolen wil telen gaat zijn gang maar. Dit was
echter niet waar, want twee jaar later stond ik
als vast arbeider voor mijn daggeld in de kool in
de Fuik (straat in Warmenhuizen).
Toen de gele kool weg was kwam ook de
zomer weer snel en ik raakte weer naar het
Waarland te kermis. Eerst had ik twee jaar bij
Blom gewerkt, toen één jaar bij Gutker in de
koolgeschiedenis en toen dat allemaal aan de
kant was, raakte ik weer aan de vrouwtjes toe
en ik begon er zo'n beetje naar te zoeken, want
altijd thuis was ook niet alles. Vader was niet
makkelijk en al trok ik me er niet zoveel van aan
na zoveel jaren weg geweest te zijn, ruzie is
ook niet alles. Ik zat 's avonds veel te praten
met mijn moeder die mijn inkomen best kon
gebruiken, want mijn vader kon het voor zo'n
groot gezin, er waren er nog negen over, lang
niet verdienen.
Mijn oudste broer werkte in Andijk in de proef-
polder (eerste stukje inpoldering van het IJssel-
meer), kwam om de veertien dagen wel thuis,
verdiende best, maar zijn dorst was groter dan
hij verdiende en voor moeders gezin schoot er
weinig over. In mei kwam Jan thuis, want het
werk in Andijk was klaar.
In juni ging hij naar de Daalmeer (nu woonwijk
Alkmaar) piepers rooien, 1000 kg per dag. Het
brood op de pieperskist opeten al werkende
voort en als er 60 kisten boven de grond waren
dan naar Koedijk de nodige biertjes halen. Hij
kwam thuis om te eten en te slapen, maar veel
geld afgeven deed hij zo niet. Op Langedijk had
hij een meisje, maar omdat hij meer in de kroeg
zat dan bij haar, liep de verkering af, ook al had
hij de ring al om, haar vriendin vertelde teveel
slechts over hem. Ik had haar wel eens
meegemaakt en dacht Jan je houdt haar toch
wel mooi voor het lapje.
Het was midden in de zomer en mijn moeder
raakte voor een verzakking naar het ziekenhuis.
Ik ging op een mooie zondag naar het
ziekenhuis om moeder te bezoeken en trof daar
een meisje even ouder dan ik en pratende is
het half uur in het ziekenhuis zo om en we
gingen tegelijkertijd weg. Ik zei tegen haar; we
moesten samen eerst maar eens wat te drinken
zien te krijgen. Ik had er niet op gerekend dat zij
ook op de fiets was en samen fietsten we toen
op. Bij Bloothoofd in Koedijk de fietsen aan de
kant en ik nam een biertje en zij een ranja, twee
want op één been kan je slecht lopen. Ze
vertelde dat ze bij haar vader het huishouden
deed van vijf jongens en meiden, want haar
moeder was er niet meer.
Toen vertelde ik haar, dan neem ik jouw maar
want dan krijg ik zeker geen kwaaie schoon
moeder. Je moest de praat er toch een beetje
in houden. Ze begon over de kool, dat het zo
slecht was. Daar kon ik over mee praten, maar
ze zei het moet je brood maar wezen en we
gingen daar nog een tijdje op door. Toen zei ik,
"ik praat liever over de kermis, dat vindt ik veel
leuker, weet jij waar er vandaag kermis is?". Ze
antwoordde dat het in het Waarland kermis
was. En ik toen weer, ook niet op mijn mondje
gevallen, "nou meid, dan gaan we daarheen".
Een beetje voorzichtig kwam eruit "Dat wil ik
wel met jou, maar ik moet eigenlijk eerst om
half zes naar het lof'.
Spotboef die ik was zei, ik heb liever de
wortelen, het lof gooi je toch bij de geit. Dus wij
fietsend naar het Waarland en het viel ons daar
niet erg mee, het was er erg vol. Ze vroeg heel
netjes aan mij, "we moesten maar op huis aan
gaan", maar daar had ik niet veel zin in.
Ik heb het meisje van Bakker nog gesproken en
toen zijn we om negen uur op Langedijk aan
gegaan. Het was wel een heel verschil, de vori
ge meisjes waren altijd veel jonger dan ik en zij
was iets ouder dan ik. Ze zei "ik ben al 25
geweest" en toen jokte ze ook nog een jaar. Ik
zei toen "dan moet jij maar de wijste wezen,
want dan ben je ouder dan ik". Ik was mijn wilde
haren een beetje kwijt en dacht dat zij wel een
20
-20-