gedronken. Zo raakte ik dus om zeven uur mee
te eten in het schone Zijdewind met Aatje en
nog een heel stel. Aatje zei dat ze om tien uur
thuis moest zijn in ik zei tegen haar dat ik dat
wel zou regelen met haar vader.
Ik zei tegen hem "waar bekijk je me voor, om
negen uur hier vandaan en dan om tien uur je
dochter weer thuis brengen, dan kan ik beter
helemaal niet gaan". Zo kreeg ik er een uurtje
bij, en dat hebben we ook echt wel genomen.
De andere dagen mocht ik niet meer met haar
uit, want haar vader had gezegd, zijn handen
staan wel goed, en toen zei Aatje "en zijn benen
ook want dansen kan hij als de beste", maar
zijn mond is te groot en waag het niet dat je met
hem hier weer thuis komt, want anders vlieg jij
er ook uit. En als je thuis nooit wat hebt gehad,
dan berust je je hierin en ik ging de andere
dagen niet meer met Aatje.
Piet werkte ook in onze ploeg en bood dinsdags
aan om met hem mee naar huis te gaan. Wat
keek ik vreemd op, in dat gezin heerste
helemaal geen orde. Piet moest zelf zijn eten
klaarmaken, maar dat was hij al gewend. Zijn
vader kwam scheef thuis en moeder was
nergens te bekennen. Twee kleine kinderen
kwamen thuis met het verhaal dat ze ook niets
hadden gehad. Zijn zuster kwam ook van de
kermis thuis en hielp met het eten voor ons
vijven, want vader sliep.
Ik raakte met Piet zijn zus naar de kermis en
Piet zijn meisje uit Warmenhuizen was ook
gekomen dus konden wij met z'n vieren gaan.
Ze zei tegen Piet "Wat moet die knul hier, die
moet ik niet erg". Piet antwoordde dat hij met
mij in de ploeg werkte en dat Ton voor hem
goed genoeg was. Het meisje zei geen woord
meer en Piet vroeg toen: "Heeft hij je wat
misdaan?". "Nee" was het antwoord, "maar ze
woonden voorheen in een schuit op het droge,
dan zal hij heus wel niet veel wezen".
"Zo zijn jullie meiden altijd, het goede van een
mens wordt niet verteld" zei Piet, "werken kan
hij als de beste en met de rest heb ik helemaal
niets te maken". Maar we gingen toch apart op
de kermis aan en ik dacht; mijn kind, met zo'n
moeder, wat een verschil met de mijne. Ik had
wel een moeder die veertig procent beter was
en dan denk je daar wel aan. Wij te kermis en
daar kwam ik Aatje tegen en we maakte nog
even een praatje. Ze vroeg of ze nog even met
mij mocht dansen, dat mocht en zij vertelde
toen de scène die er thuis was voorgevallen.
Als er later een feestje was en we waren er
allebei, dan moesten we altijd een halfuurtje
babbelen, maar ze was zo bang van vader dat
ze nooit met Toon thuis durfde te komen.
Met Piet zijn zuster ging het ook heel goed, zij
mocht thuis komen zo laat ze maar wilde, dus
dat werd sluiterstijd, één uur. Het was niet
warm en zus zei, we gaan naar mijn slaap
kamer op het ledikant zitten, wat ben ik moe.
Daar was ik gerust wel voor, hier mocht meer
dan bij Bakker, dat had ik al gauw in de gaten.
We zakten af en om half zeven 's morgens
werd ik wakker, omdat Piet thuis kwam van
Warmenhuizen, waar hij zijn meisje thuis ge
bracht had. Toen had hij een meevallertje, hij
had Post gesproken en we zouden woensdag
niet werken en zaterdag daarvoor in de plaats
wel.
Dus ik plakte er nog een dagje tegenaan bij Piet
en zijn zus, maar ik ging wel even naar
Warmenhuizen want dat tientje hadden we gis
ter poter gemaakt. Ik kon nog wel geld van haar
lenen maar dat wilde ik niet, want een meisje uit
zo'n gezin, dacht ik, dat is ook wel niet veel. Na
de kermis heb ik haar nooit meer gezien. Don
derdagochtend heb ik bij Piet nog brood ge
geten, me verkleed en toen gingen we hard aan
het werk want dat is het beste middel om een
kater weg te krijgen. Met Warmenhuizer kermis
heb ik Piet zijn tientje terug gegeven. Daar
moest ik vier weken voor sparen om dat bij
elkaar te krijgen. De kermis bracht niets op om
over te schrijven, dus gaan we maar gauw
verder.
Ik had een paar centen bij elkaar gespaard met
overwerken in 1927. De kool was weinig waard
en ik had een akkertje denen. Ik had zowat
twee (spoor-jwagens (is 20 ton) deense kool en
kocht er nog wat bij en huurde een ruimte voor
honderd gulden en drie wagens deense kool
erop. Het was een open winter, alle dagen drie
kwarten (schuit) prut halen en drie keer per
week met een zes tons vlet (andere schuit) met
kool naar Broek op Langedijk. Van die centen
heb ik de honderd gulden huur betaald. Het
ging slecht, alle avonden trekken aan de
deense kool en nog wat 'rotstrukken' (rot in het
hart van de kool) er in. Dus al verkocht ik wei
nig, ze minderden toch. Als het zonnetje dan
schijnt, gaat het hard achteruit (er waren nog
geen koelhuizen). Ik heb toen nog voor twee
gulden de honderd kilo een wagen verkocht. Ik
moest daarna aan een boer vragen of ik de
rest, die helemaal niets waard was, op de
mesthoop mocht gooien en toen moest het voor
dit jaar maar af wezen.
-19-